Eigen werk
‘Yella, yella’ Buiten adem kijk ik op en zie drie lachende scooterboys met de platte hand omhoog en omlaag gaan: wenken op z’n oosters. ‘Yella, yella’, ja ik kom al. Ik word onthaald in een duizelingwekkende mix van Turks, Engels, Duits, Frans en Russisch en voor ik het weet zit ik met Mehmet, Deniz en Umit aan een glaasje sterke Turkse thee met veel suiker en een ander soort warm sapje dat me herinnert aan de warme sinaasappelsap die ik als kind kreeg wanneer ik verkouden was. Het gaat er goed in op deze natte, koude dag in de bergen, want dit is zeker niet het Turkije dat de meeste Nederlanders kennen. In dit schaarsbezochte noordoosten van het land steven ik zelfs op mijn hoogste bergpas af in vijf maanden.
Terwijl de minaret de gelovigen van Posof oorverdovend aanspoort tot het middaggebed nodigen de drie vrienden me uit voor de lunch, een smakelijke binnenkomer en een welkome aansterking voor ik de 2550 meter hoge Ilgar Dağı pas ga beklimmen. Deniz vertelt me over zijn grote droom om naar Miami Beach te gaan, zijn grote bewondering voor premier Erdogan en hoe moe hij wordt van het kleine dorpsleven hier. Gelukkig voor Deniz is hij slecht op bezoek en gaat hij straks weer terug naar de hippe koffiehuizen en goede restaurants in zijn geliefde stad Izmir. Na een bord vol gekruide kip, rijst en verse groenten ben ik klaar voor de start. We nemen afscheid en de jongens kijken met samen met hun dorpsgenoten half ongelovig aan als ik Posof uitfiets. Vandaag is het extra druk op straat en hangen de vele, vele Turkse vlaggen halfstok. Blijkbaar is het de sterfdag van Mustafa Kemal, de vader des vaderlands, of Atatürk op z’n Turks. Helemaal aan het eind van de hoofdstraat voor ik die steile klinkerweg in wil slaan waar ik ruim een uur geleden omhoogzwoegde, word ik ineens in het Duits aangesproken. Ik kijk om en zie een oudere Turkse man met een prachtige borstelsnor in de opening van een theehuis staan. Of ik zin heb in een bakkie voor ik ga. Nou, one for the road dan. Binnen zit de oude garde van Posof te kaarten en kleine kopjes sterke Turkse koffie met veel suiker te drinken. Gelukkig was ik dit al gewend uit Georgië en Armenië en verslik ik me niet in de laatste hap koffiedik. Ik mag maar van geluk spreken dat ik al die onveilige landen overleefd heb, zegt de patron, maar in Iran staat me echt wat te wachten: ‘Alles kaputt und verrückt!’ Ik lag maar beleefd en maak hem duidelijk dat ik in elk land dit soort verhalen heb gehoord en het me niet zo goed lukt om er bang van te worden. Dan moet ik echt verder, want als ik nog een zo’n pikzwart, mierzoet kopje naar binnen giet, stuiter ik ondersteboven die berg op.
Het is een enorme klim. Ik heb volop wind tegen, het regent en het is koud. Ik moet vaak stoppen om op adem te komen en waai een paar keer bijna omver met mijn zwaarbeladen fiets. Gelukkig word ik volop aangemoedigd door een legioen Iraanse truckers, vrolijke Turkse buschauffeurs en zelf een tweetal Iraanse Nederlanders die me uitnodigen om even op te warmen in hun auto. Terwijl de regen op de ruiten geslagen wordt door de sterke wind heb ik even een kleine motivatiedip op de riante achterbank van de Mercedes. Maar mijn Santos staat kou te lijden dus we gaan er toch maar weer voor. Na twee mislukte starts waarbij ik van de weg wordt geblazen, begin ik aan de laatste en zwaarste ruk omhoog. Na nog een uur ploegen met harde hagel in mijn gezicht, een koude wind er achteraan, maar met muziek die me in een andere wereld brengt, zie ik eindelijk het langverwachte bord: Ilgar Dağı Geçidi. Zoals gewoonlijk valt alles van me af en is het een oprecht moment van victorie. Het is een eenzame overwinning, maar dat mag de pret niet drukken. Ik mag mijn beloning opeisen: de afdaling. Als een speer race ik de berg af en ben in no time 800 meter lager in het volgende dorp.
In het dal is het beter en de regen stopt. Ontspannen fiets ik verder tot de zon ondergaat in het dorpje Altaş Köyü Het is pas vier uur, maar omdat in Turkije overal dezelfde tijd wordt toegepast, bepaalt Ankara dat het licht hier om vier uur uitgaat, twee uur eerder dan in Georgië, nog geen 100 kilometer verderop. Ik klop aan bij een boerderij en het lukt me duidelijk te maken dat ik mijn tentje wel op hun erf wil parkeren. Dat mag, en ik mag mijn oranje paleisje onder toeziend oog van opa en kleinkinderen opzetten naast een hoge muur van gedroogde koeienpoep. Niks geks aan. Het ruikt niet, wordt gebruikt om te stoken, is dus bijzonder ecologisch en ik sta fijn uit de wind. Ik heb mijn huisje nog maar half ingericht if het is al yella-yella-tijd. ‘Tim çay’, zegt opa met pretogen, en wenkt me hem te volgen naar binnen. Daar staan drie gehoofddoekte dames dicht op elkaar nieuwsgierig en lachend te kijken naar hun onverwachte bezoeker. Net als in de Kaukasus is een kop thee de envelop waarin de uitnodiging zit voor een fijn diner. Voor het eerst sinds maanden eet ik weer olijven, er komen twee soorten huisgebakken brood op tafel, zelfgemaakte kaas en stukjes kip in een brei van zoete ui. Alleen opa en ik eten. De dames zorgen voor het eten en de kleinkinderen zitten verrukt naast elkaar op de bank en staren naar elke hap die in mijn keel verdwijnt. Ze hebben woordenboekjes op schoot en af en toe wordt er verlegen een compleet willekeurig Engels woord de kamer ingeslingerd, tot groot plezier van de oudere dames.
Zoals het een huisvader betaamd, valt opa tijdens het nieuws in slaap. Het nieuws gaat voornamelijk over heibel met de Koerdische PKK, hier niet ver vandaan. Niemand lijkt erg geschokt van de heftige beelden die voorbij komen. Het zal wel dagelijkse kost zijn. Opa’s vreedzame geronk werkt aanstekelijk en ook ik zak wat dieper weg in mijn stoel. Het is heerlijk warm in de kamer, maar voor ik wegzak kan ik maar beter mijn koude tentje opzoeken, waar ik mijn eigen ademwolkjes tel voor ik na een vermoeiende dag in slaap val.