Eigen werk
Mij is beloofd dat fietsen in Mongolië alleen is voor hen die het heel graag willen. Buiten de zomer vanwege het extreme winterweer en vier seizoenen lang door de staat van het Mongoolse wegennet. Volgens mijn kaart valt het allemaal wel mee. Er lopen een aantal grote doorgaande routes naar alle windstreken en ik rijd op het gladde asfalt van de A14 in het uiterste westen van Mongolië. Terwijl ik nog een keer omkijk naar het Chinese deel van het Altaigebergte fiets ik vol verwachting dit nieuwe land binnen.
Mijn optimisme en de kaart blijken helaas toch aan het kortste eind te trekken. Na een veertigtal kilometers genieten van een goed verharde baan, zie ik deze abrupt stoppen en plaats maken voor een stenige zandweg. Aanvankelijk lijkt het zo erg nog niet en kan ik goed doorrijden op het stevige zand. Totdat de hobbels komen. Of ze nou door de wind, de regen of stuiterende auto’s komen, is me niet geheel duidelijk, maar ineens zijn de hobbels dusdanig dat het net is alsof ik op een golfplaten dak rijd. Omdat mijn fiets en hoofd gevoelsmatig uit elkaar trillen, wijk ik noodgedwongen uit naar de zijkant van de weg, waar de horizontale richels wat gevuld zijn met zand. Glijdend en stuiterend maak ik mijn eerste kilometers op het wegdek waar ik voor gewaarschuwd was. Tot ik voor de eerste keer vastloop in het mulle zand en bloedchagrijnig van mijn fiets stap. Gaat dit het werkelijk worden de komende twee maanden? Ik rust even uit aan de kant van de weg en omdat ik net te druk was met overeind blijven, zie nu pas echt waar ik ben. Ik kan 360 graden om me heen kijken zonder een mens te zien; geen auto’s, geen huisjes of tenten. Ook is het muisstil op het geklapwiek van een enkele arend of een zoemend insect na. Ik haal even diep adem en moet dan lachen om mezelf. Zie me hier eens zitten mokken in dit paradijs, kom op Tieme. Kijk om je heen en geniet ervan, zo heerlijk alleen ben je nog nooit geweest.
Ik spring weer in het zadel en ontwijk de richels, stenen en zandvelden met nieuwe moed. In de verte graast en groepje kamelen en zie ik een ruiter de bergen in verdwijnen. Is hij op weg naar zijn kudde in de bergen? In een poging te zien waar hij naar toe gaat, loop ik weer genadeloos vast in het losse zand. Dit keer besluit ik erom te lachen en weer even rustig te genieten van het uitzicht en de stilte. Nu merk ik pas dat ik al een tijdlang voortgeduwd wordt door een krachtige westenwind, die steeds meer aan kracht wint. Als ik weer opstap, jankt hij om mijn oren en ben ik maar wat blij dat ik daar niet tegenaan hoef. In fijn tempo fiets ik over een vlakte, met aan de rechterkant duidelijk nog de Gobiwoestijn en links de toppen van de Mongoolse Altai.
Na een stevige klim met de wind in de rug verschijnt langzaam de volgende vallei met daarin het eerste Mongoolse dorp. Er stroomt een rivier door het plotseling erg groene dal en als ik even stil sta op de top zie ik in de zee van groen als witte puntjes honderden gers, de Mongoolse variant van de joert. In tegenstelling tot de folklorejoerts die ik zag in grote delen van Centraal-Azië, leven de mensen hier echt nog een nomadisch bestaan en trekken met hun kuddes en gers van zomer,- naar winterweide. Traag daal ik af, genietend van deze blik op een nieuwe wereld. Wanneer ik het dorp binnen rijd, zie ik nog steeds voornamelijk gers binnen een soort houten omheining met af en toe een betonnen flatje dat herinnert aan de communistische jaren.
Met goed gevulde fietstassen vertrek ik de bergen in. Volgens mijn kaart is er niets de komende paar honderd kilometer dus ik moet me voorbereiden. Brood, noedels, Russische gecondenseerde melk, een paar appels en wat schaarse groenten die ik kon vinden moeten me er wel door krijgen. De eerste kilometers zijn prettig. Ik fiets langs een kolkend riviertje met ijskoud bergwater en er is wat schaduw, een ware luxe na lange tijd in de woestijn. Normaal op de fiets luister ik graag naar muziek, maar in Mongolië heb ik de behoefte nog niet gevoeld. Er is nauwelijks verkeer en het enige dat/wat ik hoor is de rivier, de wind en het knisperende zand onder mijn wielen.
Na een pittig stuk de hoogte in met de brandende zon op mijn hoofd, rust ik even uit in de schaduw van een stenen gebouwtje naast twee gers. Ik eet wat brood en een appel terwijl een jongetje van een jaar of acht nieuwsgierig meespiekt om het hoekje. Als tegenzet verstop ik me achter mijn fiets en minutenlang houden we elkaar bezig tot hij ineens lachend boven me verschijnt op het dak. Hij is niet verlegen meer en komt chocolaatjes brengen en bij me zitten. ‘Hello, how are you?‘, hoor ik plotseling naast me. Verbaasd om hier Engels te horen draai ik me om en kijk in de stralende ogen van een Mongoolse vrouw die me uitnodigt in haar ger. Dankbaar volg ik haar door het houten deurtje en word op een krukje naast de kachel gezet. De drie dochters komen meteen aan met een kommetje melkthee, boter en gefrituurd deeg, wat vers best lekker is. Ze zien er opvallend hip uit voor meisje in een verlaten streek als deze. Dan blijkt dat het stadsmensen zijn die in de zomermaanden op bezoek gaan bij hun familie en in een traditionele setting even bijkomen van de drukke stadsleven. Tijdens deze maanden maken de dames traditionele slofjes van schapenwol, hebben geen mobiel bereik en koken ze als hun voorouders op een kookstel middenin de tent. Het hele gezin spreekt Engels, want, zegt Bilegt: ‘Met China en Rusland als buren zoeken we het liever elders in de grote wereld.’ Blijkbaar zijn China en Mongolië nog steeds water en vuur en zien ze Rusland niet als de partner waar veel toekomst in zit. ‘De oude generatie spreekt wel Russisch, maar het enige wat we kunnen zeggen in het Chinees is bedankt en ga’. Toch erg handig gezien al die wegen die er nu worden aangelegd door deze zuiderburen.
‘Blijf gerust zo lang je wilt’, zegt Bilegt na de vijfde kom thee. Helaas moet ik bedanken omdat de bureaucratie vereist dat ik me binnen een paar dagen moet registreren in de stad, waardoor ik nogal door moet fietsen. Erg jammer, want de manier waarop ze me binnenhaalden voelde zo vanzelfsprekend. De Mongolen zijn met hun nomadisch verleden zelf geboren reizigers en zijn gewend elkaar te helpen. Ik leer ook dan aankloppen bij een ger ook wordt gezien als belediging; het zou insinueren dat je misschien niet welkom bent, dus in het vervolg moet ik maar gewoon naar binnen wandelen. Voor ik vertrek laten de dochters nog een vragenvuur op me los. ‘Hoe is Brazilië? En Israël? Hoe klinkt Hebreeuws? Terwijl ik worstel met een zinnig antwoord op hun vragen, moet ik in mezelf lachen om de onschuld en de veronderstelling dat ik dat als buitenlander allemaal wel weet. Mongolië is toch echt wel een verre uithoek van de wereld.
Ik fiets verder door gortdroge valleien met tientallen kilometers in de hitte over vermoeiende zandwegen zonder veel verandering te zien. Niet het meest inspirerende ritje. Dan verschijnt er een jeep naast me waar een blije Mongool uit hangt die wijst naar een stipje in de verte. In half Russisch, half Engels nodigt hij me uit in het kamp van de Chinese wegwerkers. De horizon in dit landschap is verraderlijk en het kost me meer dan een uur om er te komen. Maar Baysa staat me applaudisserend op te wachten en leidt me zijn barak binnen waar in het halfduister vier andere werkers aan een ronde tafel zitten. Een grote vrouw staat in de hoek van de vierkante ruimte te koken op een elektrisch kookstelletje en er hangt een vreemde geur in de barak, maar dat zal wel komen door de verhitte lichamen van de mannen en de etenslucht. Ik ga zitten met mijn rug naar de deur toe en als mijn ogen gewend zijn aan het donker, zie ik tegen de muur een groot kleed op de betonnen vloer met daarop een in stukken gehakt schaapskadaver met een bijl ernaast. Nu weet ik ook waar de geur vandaan komt, maar ik geloof niet dat hier een raampje open kan. De kokende vrouw licht het deksel op en laat zien wat er op het menu staat. Ik zie niet goed wat de borrelende brei precies is, maar een ding is zeker. Het zijn de organen van het schaap.
Volgens mij is dit lever, dat durf ik wel aan. Maar verder? Daar zit ik dan, aarzelend te prikken in een grote bak organen die speciaal voor mij is neergezet, in de hoop dat het niemand opvalt dat ik niet echt druk aan het eten ben. De orgaangeur is intens en ik houd mijn neus van binnen dicht om de weeïge walmen buiten te houden. Baysa en de kokkin buigen zich over me heen en bevelen me de beste stukjes in de bak aan. Onder toeziend oog mag ik proeven van de darm en de maag. Gelukkig staat er een bak brood naast me waar ik het mee weg kan slikken, maar eerlijk gezegd valt het me enigszins mee. We zijn ook niks gewend in Nederland. Gelukkig is het dan tijd voor soep en mag ik de schaal wat aan de kant schuiven. Het is een soort rijstsoep en ik ben blij dat ik even van de orgaansmaak in mijn mond af kan raken. Mooi niet dus. Het soepvocht komt rechtstreeks uit de orgaansoeppan en met dichtgeknepen neus werk ik de soep naar binnen. Ondanks dat het eten licht afzien is, hebben we de grootste lol met elkaar. De werkers vinden het fantastisch een buitenlander in hun keet te hebben en zonder veel woorden lachen we ons rot.
Mijn conclusie na een paar dagen is dat Mongolië op culinair gebied een avontuur gaat worden, gedomineerd door soms spannende vleesgerechten, maar dat ik intussen een gastvrijheid ga zien die in niet veel landen meer bestaat. Daarnaast heb ik de unieke kans om in een leegte te fietsen die ook uniek is in de wereld. Maar ondanks deze aanstaande eenzaamheid weet ik zeker dat ik me hier nu al bijzonder welkom voel.