De ondergang van ’s werelds meest kwetsbare gemeenschappen
De Kanttekening
Stel je voor, een leven in de eenentwintigste eeuw zonder kleding, zonder elektronica, zonder wegen en velden en met een pijl en boog om je schouder geslingerd. Er zijn nog een paar plekken ter wereld waar dit leven bestaat, maar de vraag is: hoe lang nog?
In de diepste jungles, oerbossen en afgelegen eilanden leven de laatste ongecontacteerde stammen ter wereld. Hun leefgebieden staan onder druk door houtkap, mijnbouw, stropers, toeristen en zelfs christelijke missionarissen als de Amerikaanse John Allen Chau. Deze avonturier besloot eind november om zendingswerk te doen op het afgelegen Noord-Sentineleiland in India. Zijn kortstondige missie eindigde in een ondiep graf op het strand en de boodschap was duidelijk: de Sentinelezen willen met rust gelaten worden en indringers worden getrakteerd op een regen van pijlen. De Indiase regering heeft besloten niet in te grijpen en nam zich voor het eiland extra te beschermen tegen de komst van buitenstaanders. Ondanks deze maatregelen vragen veel mensen zich af of er wel toekomst is voor dit soort geïsoleerde stammen in de eenentwintigste eeuw.
‘Ik kijk naar de zonsondergang, zo mooi. Ik huil een beetje… Ik vraag me af of dit de laatste is die ik zal zien’, schreef de 26-jarige John Allen Chau nadat hij per kajak aankwam op het eiland van de Sentinelezen gelegen in de Golf van Bengalen. Het eiland is verboden voor buitenstaanders, maar de Amerikaan reisde er illegaal naar toe door lokale vissers om te kopen. Deze brachten hem vlakbij de kust waarna Chau per kajak het laatste stuk aflegde. Zijn wens was om het christendom te delen met de eilandbewoners door wie de avonturier geobsedeerd was geraakt. Chau was lid van een christelijke organisatie die gelooft dat de wederopstanding van Jezus plaats zal vinden zodra het Woord van God in alle hoeken van de aarde gehoord was en de jonge missionaris vroeg zich af of dit eiland het laatste bolwerk van Satan op aarde was.
‘Ze dragen geel smeersel op hun gezicht en reageren boos als ik christelijke liederen zing. Ik riep: Ik heet John, ik hou van jullie en Jezus houdt van jullie’,schreef hij in zijn dagboek. Een van de jongere krijgers schoot een pijl in zijn richting die zijn waterdichte bijbel doorboorde. Toch keerde hij de volgende dag terug naar het eiland. Chau schreef dat hij bang was om te sterven, maar dat het toch de moeite waard was om Jezus te verkondigen aan de Sentinelezen. Hij gaf zijn dagboek aan de vissers voor het geval hij niet terug zou keren. Twee dagen na zijn landing op het eiland zagen deze vissers van afstand dat de Sentinelezen een lijk over het strand sleepten. Het Woord van God bleek niet welkom op het eiland.
Trend
Of het nou missionarissen, antropologen, toeristen of houthakkers zijn, er blijven steeds minder gebieden over waar geïsoleerde volkeren kunnen leven zonder in contact te komen met de moderne maatschappij. Een groot deel van deze stammen leeft al duizenden, soms tienduizenden jaren, in hetzelfde gebied zonder veel mee te krijgen van gebeurtenissen in de buitenwereld en enkelen van hen hebben zelfs nog nooit direct contact gehad met mensen van buiten het bos. Volgens belangenorganisatie Survival International zijn dit de meest kwetsbare mensen op aarde.
Mede door bevolkingstoename en de daaraan gekoppelde behoefte aan olie, mineralen, hout en landbouwgrond verdwijnen de oerbossen waar de meeste stammen leven in hoog tempo. Het contact tussen de inheemse volkeren en de buitenwereld leidt in de meeste gevallen tot een revolutie binnen de stammen waar ze niet op voorbereid zijn en resulteert vaak in cultuurverlies, angst, ziekte, geweld en een kennismaking met een wereld waar ze niet klaar voor zijn. De bosbewoners hebben geen weerstand tegen onze ziekten, zijn vatbaar voor verslavende middelen en komen vaak aan de onderkant van de maatschappij terecht, zoals te zien is in bij de Aboriginals in Australie en de Indianen van Noord-Amerika.
Wie zijn het?
Wereldwijd leven zo’n 150 miljoen mensen in traditionele stamverbanden, verspreid over 60 landen. Honderd tot honderdvijftig van deze stammen staan bekend staan als ongecontacteerd, wat erop neer komt dat er geen formele, vreedzame interactie is geweest tussen hen en de moderne samenleving. Verreweg het grootste deel van deze ongecontacteerde stammen leeft in de jungles van de Amazone, maar ook in de ontoegankelijke binnenlanden van Papoea-Nieuw-Guinea, Congo, Gabon en Maleisië. Veel van deze stammen hebben, vaak indirect, wel contact gehad met de buitenwereld, maar veel kiezen ervoor elke vorm van contact te vermijden.
Terwijl er in de moderne wereld discussies gaande zijn over beurskoersen, kernwapens, overconsumptie en het Sinterklaasfeest, leven de inheemse stammen in een totaal andere realiteit. Toch vertegenwoordigen deze geïsoleerde gemeenschappen een leefwijze die gebruikelijk was gedurende het grootste deel van de twee miljoen jaar dat wij als homo sapiens de aarde bewonen. Ruim 99 procent van deze periode leefden onze voorouders als jager-verzamelaars, slechts enkele duizenden jaren als boer en een fractie van deze tijd in een geïndustrialiseerde wereld. Volgens veel antropologen geven deze traditionele stammen ons als moderne mens daarmee een kans te leren over een leefwijze die wij al lang geleden achter ons lieten.
Een van de meest geïsoleerde stammen ter wereld is de stam der Sentinelezen op een klein eilandje in de Indiase archipel van de Andamaneilanden. Met een bevolking die geschat wordt tussen de 50 en 250 zijn dit volgens wetenschappers de laatste pre-neolithische mensen op aarde die volledig leven als in de steentijd. Er wordt aangenomen dat de Sentinelezen een van de eerste groepen mensen waren die zo’n 60.000 jaar geleden Afrika verlieten. Ondanks dat naburige stammen bekend zijn met het bestaan van de Sentinelezen en er veel overeenkomsten zijn in cultuur, leefwijze en gebruiken, is er niemand die hun taal kan verstaan. Dit lijkt erop te wijzen dat er een lange periode van volledige afscheiding is geweest tussen de verschillende groepen in het gebied.
Hoe leven deze stammen?
De Sentinelezen worden geclassificeerd als negritos, een term uit de koloniale tijd die slaat op de fysieke gelijkenissen met Afrikaanse stammen zoals hun donkere huidskleur en kroeshaar. Ook viel het antropologen op dat hun verschijning getuigd van blakende gezondheid en dat ze een trotse en dappere lichaamstaal hebben, wat volgens hen te maken kan hebben met hun vastberaden weigering om contact te maken met de buitenwereld.
De Sentinelezen zijn jager-verzamelaars die een semi-nomadisch leven leiden op het eiland van zestig vierkante kilometer. Hun woningen zijn gemaakt van palmbladeren en er zijn gemeenschapshuizen met verschillende kamers. Uit de enkele expedities die ondernomen zijn op het eiland is niet duidelijk geworden of de stam in staat is om zelf vuur te maken of dat ze vuur verkrijgen van blikseminslagen en dit vervolgens zorgvuldig bewaren. Qua voedselvoorziening profiteert de stam van de rijke koraalriffen rondom het eiland waar ze met uitgeholde boomstamkano’s, netten, speren en pijl en boog vis en schelpdieren vangen. In het bos maken ze jacht op onder andere wilde zwijnen en verzamelen ze honing en vruchten in houten emmers en rieten manden. Tijdens de jacht en het verzamelen gelden strikte normen die ervoor zorgen dat de populaties in stand blijven en het milieu intact.
Triloknath Pandit (83) is de meest ervaren antropoloog in de regio. Hij wijdde zijn leven aan het observeren van de Sentinelezen en omliggende stammen en heeft, ondanks beperkt direct contact, toch een goed beeld kunnen vormen van hun leefwijze. Hoewel de sociale structuur van hun kleine samenleving niet duidelijk is, vermoedt Pandit dat de Sentinelezen geen stamhoofd of leiderschapscultuur hebben. ‘Er is niemand om iets af te dwingen. De sociale mores zijn zo dat wanneer een individu weet dat hij iets verkeerds heeft gedaan, hij zichzelf moet straffen. De gemeenschap uit hun onvrede door niet naar hem te kijken of tegen hem te praten. Dit stamlid isoleert zichzelf vervolgens voor een bepaalde tijd en keert dan terug naar de stam.’
Volgens Pandit delen de Sentinelezen het verzamelde eten en wordt niemand achtergesteld. ‘Als er overschot is, dan vieren ze feest en als er tekort is dan delen ze. Stamleden die terugkomen van de jacht met een wild zwijn, een schildpad of honing eisen niet het beste stuk voor zichzelf en gaan niet met de eer strijken. Zelfzuchtigheid bestaat simpelweg niet op het eiland.’
Net als veel geïsoleerde stammen geloven de Sentinelezen dat het lichaam een geschenk is van de natuur en dat het niet bedekt hoeft te worden. Het ontbreken van kleding betekent dan ook niets voor hen en preutsheid is een onbekend fenomeen. Onderzoeksteams hebben op afstand geobserveerd dat er in sociale interactie veel aandacht is voor tederheid en intiem knuffelen. Ook wordt aangenomen dat de Sentinelezen monogamie beoefenen en dat er een systeem is dat ervoor zorgt dat naaste verwanten niet met elkaar trouwen.
Het is onduidelijk welke geloofsvorm de Sentinelezen aanhangen, maar er wordt aangenomen dat zij, net als de meeste stammen voor de komst van georganiseerde religies, een animistisch wereldbeeld hebben waarin er geen verschil bestaat tussen de fysieke en de spirituele dimensie. Zo ziet de Waodanistam in Ecuador de rivieren en het bos als heilig en zichzelf als onderdeel van een groot ecosysteem waar goed voor gezorgd dient te worden. Hierdoor hebben zij een hechte band met hun leefgebied en een diepe kennis over de lokale geografie en ecologie en weten ze precies welke planten medicinaal, giftig of zelfs halucigeen zijn.
Contacten met de moderne wereld
Doordat de Sentineleilanden gelegen zijn op een vaarroute die al duizenden jaren gebruikt wordt, moeten de eilandbewoners al geruime tijd op de hoogte zijn van het bestaan van de buitenwereld. Toch is hun eiland nooit gekoloniseerd en lijkt het of de Sentinelezen door de mazen van het net van de geschiedenis zijn heengeglipt. Want hoewel de stam bekend staat als de Sentinelezen is dit een van buitenaf verzonnen term en weet niemand hoe zij zichzelf noemen of welke taal ze spreken. In elk geval is niemand in de recente geschiedenis dichtbij genoeg gekomen om het ze te vragen.
De eerste bronnen waarin het eiland vernoemd wordt zijn de reisverslagen van Marco Polo, die over de bewoners van deze regio zei dat het wrede volkeren zijn die elke buitenstaander opeten die ze in handen kunnen krijgen. Deze beschrijving is alleen hoogstwaarschijnlijk niet gebaseerd op eigen observatie, maar op verhalen van scheepslieden uit de regio. Jaren later werd de eilandengroep waar het Noord-Sentineleiland toe behoort, aangevallen door Birmese en Maleise piraten die op zoek waren naar slaven. Gelukkig voor de Sentinelezen bleken leden van de naburige Shompenstam groter van postuur en brachten zij meer winst op de slavenmarkt. Er wordt vermoed dat de vijandige houding naar de buitenwereld stamt uit deze periode, wat bevestigd wordt in oude Chinese, Griekse en Indiase bronnen die vermelden dat de bemanning van op het eiland gestrande schepen vermoord werd door de inheemse bevolking.
Ook werden de Britse kolonisten en later de Indiase overheid door de Sentinelezen op afstand gehouden met pijl en boog. Toch lukte het de Engelse Maurice Vidal Portman in 1880 aan land te gaan met een expeditieteam. In plaats van aan te vallen verscholen de Sentinelezen zich dit keer in het bos waardoor Portman de kans had het eiland te verkennen. Hij trof een netwerk van paadjes aan die leidden naar kleine dorpjes diep in de jungle. Na enkele dagen zoeken vond hij een oud stel en vier kinderen en besloot hen uit fascinatie te ontvoeren naar de nabijgelegen havenstad Port Blair. Het oude stel stierf echter binnen korte tijd en ook de vier kinderen werden ziek. Portman bracht de kinderen gauw terug naar het eiland en besloot na nog een aantal missies dat de interactie met de buitenwereld de Sentinelezen niets dan kwaad had gedaan.
Enkele jaren later, in 1896, kozen de eilandbewoners weer voor de agressieve aanpak toen een veroordeelde uit de gevangenis van Port Blair ontsnapte en per boot aankwam op het eiland. Hij werd gedood en begraven op het strand. Hierna werd het eiland bijna 70 jaar lang met rust gelaten, tot de Indiase overheid interesse kreeg in dit geïsoleerde eiland binnen hun landsgrenzen.
In 1967 leidde antropoloog Pandit de eerste missie van de Indiase regering naar het eiland. Tijdens de eerste contactpogingen verstopten de eilanders zich in de jungle of werden de onderzoekers begroet met een regen van pijlen. Toch lukte het over een periode van ruim 25 jaar enkele keren om kokosnoten uit de delen aan de Sentinelezen. Beelden hiervan tonen de naakte stamleden die voorzichtig uit de jungle vandaan komen en na wat twijfel toch de kokosnoten aannemen. Veel verder dan dit kwam de interactie niet en in de jaren negentig besloot de Indiase overheid de contactpogingen te staken.
Ondanks deze voorzichtige, vreedzame interactie met de Sentinelezen werd de gestrande bemanning van het vrachtschip the Primrose in 1981 aangevallen door stamleden. Met alarmpistolen, bijlen en stalen buizen lukte het de scheepslui ternauwernood om de Sentinelezen af te houden tot ze een week later gered werden door een helikopter. De laatst bekende bezoeker aan het eiland was John Allen Chau.
Gevaar
Volgens Rebecca Spooner van Survival International is contact met de buitenwereld levensgevaarlijk voor de stammen, zeker omdat het vaak ongevraagd plaatsvindt. Historisch gezien is interactie met de moderne wereld slecht geeïndigd voor de meeste inheemse volkeren. Volgens een studie van de Universiteit van Nieuw-Mexico naar 238 stammen in de Amazone die in de afgelopen decennia gecontacteerd zijn, is driekwart uitgestorven door ziekten en zagen de overige groepen hun sterftecijfers met tachtig procent omhoog schieten. Deze geïsoleerde gemeenschappen zijn simpelweg nooit blootgesteld aan ziektekiemen uit onze wereld waardoor het niet ongebruikelijk is dat de helft van de populatie sterft aan de mazelen of de griep. Zo vertelt de Peruaanse indiaan Jorge Murunahua dat zijn stam uit nieuwsgierigheid de jungle uit kwam toen houthakkers contact met hen zochten. ‘Vanaf toen kwamen de ziekten. We wisten voor die tijd niet eens wat verkoudheid was en de helft van ons kwam om het leven.’
Naast de gezondheidsrisico’s die interactie met de buitenwereld met zich meebrengt, is er de cultuurverandering die optreedt na dit contact. Redenen hiervoor kunnen het verdwijnen van hun natuurlijke leefomgeving zijn, het wegvallen van sociale cohesie door alle nieuwe mogelijkheden en verleidingen van buitenaf of doordat moderne consumptiegoederen en verslavende middelen hun weg vinden naar de inheemse bevolking. Zo werd het contact met de buitenwereld voor de Jarawa, een naburige stam van de Sentinelezen, problematisch toen ze vis begonnen te verkopen in het nabijgelegen dorp. Pandit vertelt dat, voordat hij werd aangesteld als antropoloog in de regio, hij romantische beschrijvingen las over de dappere, eerzame en slimme Jarawa’s, maar dat hij bij aankomst zag dat de nieuwe generatie liep te bedelen, eten stal uit het dorp en werd gepest door lokale kinderen. ‘Toen er een paar jaar later een weg door hun gebied werd aangelegd kwamen er toeristen. Zij zagen de Jarawa’s als een soort levende rariteiten en lieten hen dansjes doen en gooiden eten naar ze als beloning.’
Tegenwoordig is nagenoeg de hele Jarawastam semi-geïntegreerd in de Indiase maatschappij, maar bungelt onderaan de sociale ladder en zit vast tussen twee culturen. Het is de Indiase overheid duidelijk geworden dat elke vorm van contact met de stam heeft geleid tot cultuurverschraling en achterstelling van de Jarawa’s. Pandit legt uit dat voorheen onbekende fenomenen als depressie, armoede, hebzucht en verslaving hun intrede deden in de stamgemeenschap. ‘De negatieve impact van contact is onontkomelijk en triest. Wat ooit een voortvarende stam was met een rijke cultuur is nu verzwakt in haar voorkomen en zelfvertrouwen en ziet geen doel in het leven of een reden om te willen overleven in het bos. Nu leunen ze achterover en bedelen ze.’ Volgens de antropoloog hebben de Jarawa’s veel geleden door het neerleggen van hun pijl en boog.
Auteur en antropologe Sita Venkateswar bevestigt de problemen van de Jarawa’s en vergelijkbare stammen. ‘Door het contact kwam er een barst in de orde en structuur die hun leefwijze overeind hield. Zodra die barst er is, sijpelt er van alles doorheen. Je kunt niet controleren wat er wel en niet door die barst heen komt en de Jarawa’s zijn niet in de positie om te bepalen wat goed en slecht voor ze is. Binnen de kortste keren worden ze overspoeld door een oncontroleerbare vloedgolf van invloeden uit de buitenwereld die alles vernietigt wat op zijn pad komt.’
Lokale activist Samir Acharya is van mening dat het proces van integratie onomkeerbaar is zodra het begonnen is. ‘Nu zijn ze al besmet’, zegt hij verbitterd, ‘De Jawari’s zijn blootgesteld aan een moderne leefwijze die niet voor hen is weggelegd. Nu hebben ze geleerd om rijst en suiker te eten. We hebben vrije mensen in bedelaars veranderd. En daarbij’, roept hij uit, ‘is het maar de vraag of wij daadwerkelijk beter leven dan de Jawari’s deden. Kijk eens naar buiten op straat! Afval, vervuiling, ongelijkheid, armoede, depressie, angst, corruptie, mensen die vreselijk werk doen om een ellendig leven in stand te houden, kinderen die opgroeien in een wereld van beton, drukte en lawaai. Wie zijn hier eigenlijk de barbaren? Wie hebben hier nou eigenlijk hulp nodig?’
Hoe zien wij elkaar?
De meeste inheemse volkeren hebben een wereldbeeld met een sterk gevoel voor mensen die behoren tot de in-groep en mensen in de uit-groep. Dit houdt in dat voor de stamleden het bekende veilig is en het onbekende niet. Zo is voor de Waodani’s in Ecuador het bos hun thuis en alles daarbuiten een gevaar. Hoewel nieuwsgierigheid een menselijke eigenschap is, komt deze pas tot zijn recht in een situatie van veiligheid. De grotendeels ongecontacteerde stammen als de Sentinelezen hebben door de komst van de piraten, slavenhandelaren en kolonisten geleerd met wantrouwen te kijken naar de buitenwereld. Ze hebben vliegtuigen, helikopters, marineschepen en mensen uit alle hoeken van de wereld gezien, maar toonden tot de dag van vandaag weinig interesse om deel uit te maken van de moderne wereld.
Veel eenentwintigste-eeuwse wereldburgers zien in stammen als de Sentinelezen een soort levende reliek uit de prehistorie. Met een vleugje romantiek, maar ook onbegrip over het leven van deze barbaren die nog niet eens vuur kunnen maken en naakt met pijl en boog achter varkens aan rennen. In het beste geval ziet de moderne mens hen als zogenaamde ‘noble savages’; nobele wilden die nog veel van ons zouden kunnen leren.
Over het algemeen vinden wij deze stammen spannend, een beetje angstaanjagend, maar ook puur. ‘Zo is het echte leven, het oorspronkelijk bestaan.’ Zulke romantische denkbeelden worden niet gedeeld door houthakkers, mijnwerkers, sommige overheden en wetenschappers die van mening zijn dat deze groepen geen kans van slagen hebben in de eenentwintigste eeuw en daarom geïntegreerd moeten worden in de samenleving, al dan niet onder dwang.
Wat moeten we ermee?
De redenen waarom de moderne mens contact zoekt met de ongecontacteerde stammen lopen sterk uiteen. Er is nieuwsgierigheid vanuit de wereld van antropologie om te ontdekken, maar ook vanuit toeristische oogpunten, waardoor avontuurlijke reizigers de jungle in trekken geleid door geromantiseerde idealen over het leven in een authentieke stam. Daarnaast is er de behoefte aan controle bij overheden die de stammen goedschiks of kwaadschiks willen overhalen om deel te nemen aan onze wereld. Idealisten komen uit de overtuiging dat de bosbewoners zouden profiteren van moderne landbouw, medicijnen, technologie en onderwijs en anderen geloven zelfs dat we hen moeten helpen te integreren in de samenleving omdat het leven in het bos onnodig zwaar is en kinderen geen kans krijgen om een vrije keuze te maken over hun levensloop. Missionarissen als John Allen Chau komen omdat ze vinden dat deze animisten recht hebben op het Woord van God, milieustichtingen komen om het natuurgebied te beschermen, activisten komen om de stamleden te beschermen tegen al deze buitenstaanders, maar ze komen nog altijd. Daarnaast hakken stropers, boeren, veehouders, houthakkers, oliemaatschappijen en mijnwerkers hun weg de diepe jungle in op zoek naar natuurlijke rijkdommen of land voor hun vee. En tot slot komt de politie en soms het leger als er problemen zijn tussen de stammen en de buitenwereld. Kortom, er zijn veel verschillende redenen waarom de stammen, goedschiks of kwaadschiks toch in contact komen met de moderne samenleving.
Rebecca Spooner van Survival International wijst deze al dan niet goedbedoelde inmenging in het leven van de stammen af. ‘Wie vraagt de stamleden om hun mening? De inmenging van buitenaf is pure koloniale beschermingspolitiek en is gebaseerd op het geloof dat wij beter weten wat goed voor hen is dan zijzelf. Of sterker nog, dat wij beter weten hoe we hun grondgebied moeten managen, ondanks dat zij dit al duizenden jaren doen. De stammen zouden vrij moeten zijn om de keuze te maken of ze contact willen met de moderne maatschappij of niet, want de meesten van hen laten zien dat ze dat absoluut niet willen.’
Antropoloog José Carlos Morales geeft aan dat niets doen echter ook geen optie is, omdat dit hetzelfde is als al het land cadeau geven aan stropers en houthakkers. ‘We moeten hun land actief beschermen en de indringers buitenhouden. Dat is de enige manier waarop deze stammen kunnen overleven. Als de houthakkers de eersten zijn die contact leggen met de stammen zullen zij geen plaatjes schieten, maar geweren’, zegt hij refererend aan een aantal onopgeloste moorden op stamleden in gebieden die geteisterd worden door illegale houtkap.
Een twistpunt onder academici is of het bestaan van deze stammen op de lange termijn houdbaar is. Zo stellen de Amerikaanse antropologen Robert Walker en Kim Hill dat de inheemse volkeren weinig kans van slagen hebben in de moderne wereld en dat het daarom beter is om hen gecontroleerd kennis te laten maken met het leven in onze maatschappij, mits er een goed plan is opgesteld door de overheid en er voldoende sociale en medische hulp ter plaatse is. Hill is van mening dat er niets aantrekkelijks is aan het leven in een geïsoleerde groep die op weg is naar een trage ondergang. Deze zienswijze wordt echter door de meeste onderzoekers en actiegroepen van de hand gewezen vanwege het kostbare cultuurverlies en de vele andere gevaren voor de tot op heden ongecontacteerde stammen.
Wat doen overheden?
Nadat een groeiend aantal activisten en antropologen concludeerde dat contactmissies met de inheemse volkeren altijd samen gaan met cultuurverlies, pasten overheden wetten toe om hen beter te beschermen. Zo introduceerden de regeringen van Brazilië, Peru, Ecuador en Bolivia een beleid van geen contact en werden antropologische missies stopgezet. Ook in India werd voor de Sentinelezen een regeling ingevoerd van ‘eyes-on and hands-off’ door het eiland en de wateren eromheen verboden terrein te maken en de marine op veilige afstand te laten patrouilleren om vissers, toeristen en avonturiers als Chau uit de buurt te houden. Dit betekent dat zelfs als de Sentinelezen, technisch gezien Indiase staatsburgers, iemand doden of op andere wijze de wet overtreden, de politie niet ingrijpt.
In 2007 hebben de Verenigde Naties een verklaring opgesteld waarin staat dat inheemse volkeren niet uit hun leefgebied mogen worden verwijderd en dat zij zelf bepalen wat er mag gebeuren met hun land. Helaas voor deze volkeren is de verklaring geen juridisch bindend instrument onder internationaal recht. Daarbij is het probleem dat er vaak te weinig budget is om de stammen daadwerkelijk te beschermen en dat overheden nogal eens van koers veranderen. Zo heeft de nieuwe Braziliaanse president Bolsonaro weinig op met de stammen in de Amazone en gaf hij aan dat er geen inheems land is waar geen mineralen zijn en dat hij zich niet wil bezig houden met ‘nonsens over het beschermen van Indianenstammen’. Daarbij is een gebied als de Amazone simpelweg te groot om volledig te beschermen en is corruptie groot onder overheidsmedewerkers en politie waardoor illegale houtkap en moorden op de inheemse bevolking meestal onbestraft blijven.
Journalist Jason Koebler schreef in Vice Magazine dat net als in de film Avatar, illegale houthakkers steeds verder oprukken in de leefgebieden van de stammen. Het artikel stelt dat de Braziliaanse overheid van Bolsonaro het bestaan van de stammen negeert en ze daardoor overlevert aan de genade van de houthakkers, hetgeen volgens Koebler rampzalig voor ze gaat zijn in de toekomst.
In een interview met de New York Times kijkt de 83-jarige Pandit terug op een lange periode van contact met de Jarawa’s en omwonende stammen als de Sentinelezen. Hij concludeert dat deze groepen extreem kwetsbaar zijn en vraagt zichzelf af: gaat de moderne mens deze inheemse stammen in leven laten of niet?