Bouillon
In een vlaag van optimisme volg ik tegen het advies van de lokale bevolking en mijn eigen landkaart in een modderweggetje richting de Laotiaanse jungle. Theoretisch zou ik via deze jungle uit moeten komen in de vallei van de Ta Oy-stam, maar als het pad verslechterd en de lucht boven me openbreekt, vraag ik me af waar ik aan begonnen ben. Het houdt niet op met regenen en rest van de dag en de volgende ochtend besteed ik tussen de muggen, bloedzuigers en in de dikke blubber van de jungle. Ik til mijn fiets door rivieren, glibber over modderhellingen en kom geen levende ziel tegen.
Toch zie ik aan het begin van de volgende dag eindelijk de contouren van het eerste Ta Oy-dorp verschijnen in de verte. Dit dorp is niet meer dan een kleine verzameling huisjes op een heuveltop rond een open plek van aangestampte roodbruine aarde. Alle woningen zijn van hout, zijn gebouwd op palen, hebben gevlochten muren en daken van een soort gedroogde palmbladeren. Zwarte biggetjes, kippen en koeien met houten bellen om hun nek lopen vrij rond en om ’s nachts het vee binnen te houden, staat er een lage houten omheining om het dorp, wat het geheel een Asterix en Obelix-achtig gevoel geeft. Zwijntjes, open vuren, grote ketels en chaotische bedrijvigheid.
In plaats van het warme welkom waar ik op hoopte, slaan de eerste kinderen die me zien huilend op de vlucht en rennen zelfs twee vrouwen van rond de veertig in paniek de bosjes in. Toegegeven, ik zie er vreselijk uit en zit letterlijk van top tot teen onder de modder. Daarbij, zouden zij ooit een een westerling gezien hebben? Ondanks mijn poging om ongevaarlijk over te komen, besef ik me dat ik een lokale partner nodig heb om de schrik bij de dorpsbewoners weg te nemen.
Deze partner komt in de vorm van een oude man in een opgelapt legerpak. Hij mist de rechterhelft van zijn bovengebit,heeft waterige zwartgrijze ogen en een diepgegroefd roodbruin gezicht met magere wangen en een smalle kaaklijn. Zijn naam heb ik nooit geweten, maar hij kijkt me zonder verlegenheid aan van onder zijn versleten pet. ‘Sabaidee’, groet ik vrolijk. Ik geef aan dat ik geen Laotiaans spreek, noch het Ta-Oy, de taal van zijn stam, maar ik kom er snel achter dat hij een paar woordjes Vietnamees kent. Na tweeenhalf jaar in Vietnam kan ik dat ook, dus we kunnen vooruit.
Inmiddels heeft een groep van zo’n twintig dorpelingen zich om me heen verzameld; een paar mannen in vale legerjassen, vrouwen in zwarte rokken met kleurrijke patronen erop, kinderen met gescheurde kleding en de allerjongsten die naakt aan hun moeders been hangen. De mannen vragen via mijn vriend waar ik vandaan kom en als ik naar de jungle wijs, kijken ze vol ongeloof naar mijn fiets. ‘Daarop?’, lees ik in hun ogen. Ik laat theatraal zien hoe dat ongeveer ging en er wordt gelachen. Maar als ik naast het groepje in de schaduw wil komen staan, deinzen de vrouwen en kinderen toch wat terug. Heel langzaam beweeg ik me in de richting waar ik heen wil gaan, blijf lachen en maak geen onverwachte bewegingen. Het ijs bij de Ta Oy breekt langzaam en heel voorzichtig.
Dan maakt mijn vriend een gek gebaar met zijn vingers en lippen. Alsof hij zijn drie middelste vingers een kusje geeft. Dit teken kan ik niet thuis brengen, maar hij probeert me duidelijk ergens mee naar toe te nemen, dus volg ik hem gedwee. Onderweg valt mijn oog op de schuurtjes waar rijst in wordt opgeslagen. Normaal staan deze net als de huizen op palen, maar hier gebruiken ze ander materiaal: Amerikaanse bomhulzen van wel twee meter hoog. Ik wist dat er in deze omgeving veel gebombardeerd is tijdens de Vietnamoorlog, maar het is schokkend dat dit piepkleine bergdorp genoeg bomhulzen heeft voor wel tien rijstschuurtjes. We lopen verder en passeren een vrouw met die met ontblote borsten vanuit het raam staat toe te kijken, een naakt jongetje dat een zwarte big achterna rent en een stokoude dame met een zwart gebit, grote zwarte tunneloorbellen en een klein bamboe pijpje waar ze lokaal gekweekte tabak door rookt. Lopend door dit dorp krijg ik het gevoel dat ik de mensen ontmoet die je normaal gesproken alleen op foto’s ziet in een etnografisch museum, meestal honderd jaar geleden genomen door een Franse avonturier.
Ik trek mijn smerige modderschoenen uit, rol mijn broekspijpen op en volg de man naar boven in zijn paalwoning. Binnen in het donkere, kale vertrek hangen wat zwartgeblakerde pannen aan de muur, houten mandjes voor kleefrijst en een paar vergeelde certificaten. Mijn vriend rolt een bamboemat uit op de vloer, trekt een klein plastic flesje tevoorschijn en maakt nogmaals het gebaar met zijn vingers. ‘Lao lao’, lacht hij, waarmee hij niet de naam van zijn eigen land bedoelt, maar de lokale term voor de hier alom geliefde rijstwhiskey.
Eigenlijk is drinken wel het laatste waar ik om negen uur ’s ochtends zin in heb, zeker niet in die brandende sterke rijstwhiskey, maar soms is er geen ontkomen aan. Gelukkig kan ik de schade beperkt houden en hoef ik maar twee glaasjes achterover te kieperen, waarna ik met tranen in mijn ogen de zijne bijvul.
Toch is het goed dat we even binnen waren, want intussen is het dorpsleven weer gewoon verder gegaan. Mensen kijken naar me en lachen soms wat zenuwachtig, maar de spanning van het eerste moment is eraf. We zitten achter de balustrade van de paalwoning met onze benen over de rand. Mijn oude vriend rookt een zelfgerolde sigaar en roept wat naar zijn vrouw, die hem volledig negeert. Ze zit als een koningin op een boomstam terwijl twee jonge meisjes bezig zijn haar hoofdhuid te controleren op luizen. Hierna kamt een van hen het lange grijze haar van de oude dame terwijl deze vinnige instructies geeft en met een stok de kippen en varkens uit de buurt houdt.
Dan roept mijn oude vriend in het Vietnamees dat het etenstijd is. Een buurvrouw komt aangezet met een grote kom waar een soort salade in lijkt te zitten. Hoe deze specialiteit in de taal van de Ta Oy heet weet ik niet, maar wel dat het een lokale variant is van de nationale publiekslieveling nam khao, een verslavend lekkere salade van knapperige rijst, kokos, Laotiaanse worst, veel verse kruiden, limoen en een licht pittige kick van currypasta. We rollen dit mengsel in verse slablaadjes en eten zwijgend met onze benen bungelend over de rand van het balkon terwijl de buurvrouw geamuseerd toekijkt van een afstandje.
Na deze welkome pauze, het lekkere eten en de unieke kennismaking met deze verborgen bergstam, maak ik aanstalten om te gaan aangezien mijn vriend op het punt staat me uit te nodigen voor een digestiefje lao lao. Uitgezwaaid door de kinderen en nagekeken door de ouderen fiets ik tevreden het dorp uit.
Laotiaanse nam khao
Tijd tekort voor de currypasta? Gebruik dan een blender of koop een goede kwaliteit Thaise rode currypasta in de supermarkt
Ingredienten voor 4 personen
200 g jasmijnrijst|5 grote, gedroogde rode pepers|4 sjalotjes, fijngehakt|4 teentjes knoflook, fijngehakt|1 cm verse laos, geraspt|5 cm citroengras, harde buitenkant verwijderd en geraspt|half bosje koriander, stengels en blad gescheiden|mespuntje korianderpoeder|mespuntje komijnpoeder|1 tl garnalenpasta (trassi)|60 g verse kokos, geraspt|3 el vissaus|1 el chilivlokken(optioneel)|1 el suiker|1 tl zout|2 el maizena|2 eieren, geklopt|olie om in te frituren|250 g Thaise som moo of Vietnamese nem chua-worst (of een andere gefermenteerde worst van de Aziatische supermarkt), in stukken van 1 cm (eventueel te vervangen door droge worst)|80 g geroosterde pinda’s, grofgehakt|1 limoen, uitgeperst|1 bosje lente-ui, kleingesneden|1 of 2 kroppen sla naar keuze|
- Kook de rijst beetgaar en laat afkoelen.
- Laat 2 gedroogde rode pepers 30 min. wellen in heet water na het verwijderen van de zaadjes.
- Stamp de 2 rode pepers, sjalotjes, knoflook, laos, citroengras en korianderstengels fijn in een vijzel. Voeg dan korianderpoeder, komijnpoeder, garnalenpasta en een klein scheutje water toe en maal het geheel tot je een fijne, gladde pasta hebt.
- Meng de currypasta door de rijst samen met de kokos, vissaus, chilivlokken, suiker en zout. Doe dit niet door te kneden, maar door de rijstkorrels voorzichtig uit elkaar te trekken.
- Vorm met wat olie op je handen rijstballetjes van zo’n 4 centimeter.
- Meng de maizena met een scheutje water en doe dit in een kommetje. Dip nu de rijstballen een voor een eerst in de maizena en dan in de geklopte eieren.
- Frituur de rijstballen zo’n 3 min. op 180 graden tot ze goed knapperig zijn en laat afkoelen op keukenpapier.
- Frituur de overige rode pepers in hun geheel op 180 graden tot er geen belletjes meer uit komen, maar laat ze niet verbranden. Laat uitlekken op keukenpapier en hak in stukjes.
- Trek de rijstballen grof uit elkaar en meng in een kom met de worst, pinda’s, limoensap, lente-ui, korianderblad, gefrituurde pepers en eventueel meer zout of vissaus naar smaak.
- Eet de nam khao gerold in je favoriete slasoort.
Voor vegetariërs:
vervang de vissaus door lichte sojasaus, de garnalenpasta door miso of een andere sojabonenpasta en de worst door knapperige tofu, geroerbakte paddenstoelen of een groente naar keuze.