Opstartperikelen

Eigen werk

Onzeker rijd in slakkengang door de lege dorpsstraat heen. Iedereen zal aan het werk zijn in het veld en de mensen die ik zie, maken geen oogcontact dus fiets ik verder. Dan zie ik ineens een oude vrouw in lange jurk en haar zoontje onder een boom bezig met de was. Ik zet mijn schroom opzij, parkeer tegen het hek en loop voorzichtig op de twee af. Ik lach vriendelijk en vraag: ‘Hebben jullie misschien wat water voor me?’ Oma stuurt haar kleinzoon direct naar de put voor water en glimlacht verlegen naar me. Na een stop van ruim een maand is alles weer wat onwennig maar kom ik langzaam weer in het ritme van de reis.

Wie naar Kazachstan gaat, verwacht steppe toch? Vol goede moed over de makkelijke kilometers voor de boeg laad ik mijn zware tassen weer op de fiets en vertrek met mijn versgeplakte visum richting de grens. Na wat gedoe en veel limonade aan de grenspost laten ze me door en sta ik in Kazachstan, mijn twintigste land deze reis. Omdat het al laat is, zet ik mijn tent op de steppe niet ver van de weg, met als plan om er morgen een goede dag van te maken. De volgende morgen begint het feest meteen. Er steekt een stevige wind op, de zon brandt al volop en de weg gaat ineens omhoog. Dat was niet de afspraak!

Zwetend, zuchtend en steunend vind ik mijn weg omhoog. Mijn spieren zijn het er nog niet helemaal mee eens merk ik, mijn zadel zit niet lekker en ik ondervind dat het niet-fietsen voor een lange tijd toch zijn tol eist. Maar muziek brengt redding. Opzwepende balkanbeats helpen me de berg op, ik heb lekkere hiphop van vroeger voor de afdaling en slome jazz om bij weg te dromen op de lange stukken in de zon. Al met al ben ik toch blij weer op weg te zijn. Sinds Iran heb ik af en aan in gezelschap gefietst, met mijn maand in Bisjkek als summum van groepsgevoel. Nu ik weer alleen rijd, voel ik de ruimte, vrijheid en de ongebondenheid als nooit tevoren. Maar ik merk ook dat het vertrouwen weer moet groeien en ik moet weer door een barrière heen voor ik om water durf te vragen aan vreemden. Maar ik dwing mezelf, want flessen water kopen uit comfort zou laf voelen.

Als ik dan echt de bergen uit kom, wacht eindelijk die steppe zoals ik hem had voorgesteld. De rijpe geur van bloemen en gras op een hete zomerdag begroeten me samen met een orkest krekels, kleurrijke vogels en bijen die de heerlijke weidehoning maken die verkocht wordt langs de weg. Na een paar uur lekker trappen door de hitte, meer ik even aan onder een van de schaarse bomen langs de weg naast een groen Ladaatje. De eigenaar zet me meteen op een kleedje met thee en stopt me een grote pot honing toe terwijl ik hem antwoord dat ik niet getrouwd ben, huis noch auto heb en geen groot salaris. Misschien is de honing een soort ontferming over zo’n arme jongen die toch de belangrijke dingen uit het leven mist.

Langzaamaan begin ik het weer te voelen. Ik ben weer onderweg, weet niet wat er om de hoek wacht of waar ik vanavond slaap. Het vertrouwen dat alles goed komt, groeit terug. Sinds lange tijd ben ik weer op mezelf aangewezen, maar ook des te meer op de goedheid van anderen en de elementen. Chauffeurs toeteren vrolijk, kinderen zwaaien vanaf de achterbank en wegwerkers manen me te stoppen voor een praatje. Zonder dat ik om iets vraag, stoppen mensen me eten en drinken toe, willen op de foto en ik ontvang een paar uitnodigingen in plaatsen door het hele land. Ik ben welkom in Kazachstan, de zekerheid groeit en ik voel me sterk. Samen met mijn fiets ben ik klaar voor de volgende ruk. Op naar China!