Eigen werk
Terwijl het overgrote deel van de Mongolen buiten de hoofdstad woont in afgelegen gerkampen met hun vee zonder veel luxe, groeide een klein deel van de nieuwe generatie op in de hoofdstad Ulaanbaatar en dreef mee op een stroom van economische vooruitgang en globalisering. Dankzij familie op het platteland kunnen de meesten nog wel paardrijden en kennen ze de tradities, maar zelf terug gaan de ger in, nooit.
Ik ontmoet Otgonbayar tijdens mijn tweedaagse visumbezoek (zie Mongolië per bus) aan de hoofdstad in een soort pub. ‘Hier komen vaak buitenlanders dus ik kan goed Engels. Noem me maar O.B. trouwens.’ De achttienjarige universiteitsstudent woont met zijn moeder in een van de buitenwijken van de stad. ‘Maar niet in een tent hoor’, zegt hij er snel achteraan terwijl hij zijn hippe zwarte bril recht op zijn neus zet. Ik betwijfel of hij hem echt nodig heeft of dat het gewoon een accessoire is. Ondanks de traditionele mantels die in het overgrote deel van Mongolië worden gedragen, voldoet Otgonbayar meer aan het stereotype van Europese hipster. De definitie van een hipster lopen nogal uiteen, maar waar de meesten het over eens zijn is dat deze jongere vintage kleding draagt, skinny jeans, veel accessoires en probeert niet met de hoofdstroom mee te gaan. O.B. Voldoet spelend met zijn smartphone en met strakke Converse schoenen zeker aan dit stereotype, ondanks dat dit toch echt het verre Ulaanbaatar is. De modebewuste jongen wil dan ook eigenlijk liever kapper worden dan zijn studie informatica afmaken. ‘Ik heb veel problemen’, zegt hij ernstig, maar het is duidelijk dat hij veel liever praat over het goede leven waar die problemen niet bestaan.
Otgonbayar houdt niet van de Mongoolse pop die in deze bar gedraaid wordt. ‘Er is wel een oké rockscene in U.B., maar de beste muziek komt natuurlijk uit Amerika.’ Linkin Park, Green Day en de Rolling Stones is waar hij en zijn vrienden naar luisteren op feestjes. Zoals hij het me vertelt, komt de stadsjongere hier in de stad niets te kort aan vermaak met zomerfestivals, optredens en tussen de bedrijven door huisfeestjes die doorgaan tot diep in de nacht. We praten nog even verder over muziek, want hij wil graag meer rockmuziek leren kennen. Ik zeg dat hij dan niet bij de beste buitenlander is aangeschoven, maar ik schrijf toch wat namen voor hem op. ‘Denk jij dat Justin Bieber gay is trouwens?’, vraagt hij ineens serieus. O.B. is verbaasd als ik reageer dat ik daar nog nooit over na heb gedacht.
Terwijl we samen nog een Dzjenghis Khanbiertje drinken, zegt mijn nieuwe vriend dat hij hier eigenlijk niet zou moeten zijn. ‘Gisteren was echt veel te heftig man, we hadden een feestje met veel meisjes, bier, wodka en marihuana. Ik kon gewoon niet meer lopen’. Het liefst zou O.B. vaker naar de chique clubs in de stad gaan, maar die zijn zo duur en zoveel geld heeft hij tot zijn spijt niet. ‘Nog niet’, lacht hij groots. Hij vraagt me wat ik zou doen als ik heel veel geld had. Daar moet ik over nadenken, maar er verschijnen vooral beelden van een volgende reis of misschien een boerderijtje ergens. Terwijl hij fronsend luistert naar mijn verhaal kan ik het zijne wel raden. Inderdaad droomt O.B. over een riante villa met cocktailparty’s bij het zwembad. In elk geval is zijn toekomst niet in een ger zoals sommigen van zijn vrienden die in het binnenland wonen met hun kudde, de hele familie en een kind op de arm. ‘Ik ben pas achttien en ik wil nog zoveel doen. Trouwen kan wel als ik dertig ben.’ Terwijl ik nog een slok neem van het krijgshaftige pils kijkt Otgonbayar even denkend voor zich uit. ‘Ik denk dat Justin Bieber wel gay is.’