Beschouwing na twee jaar fietsen
Eigen werk
‘Hoe zal je boven je dagen en nachten uitstijgen, tenzij je de ketenen verbreekt, die je aan de dageraad van je inzicht om je middaguur hebt geslagen? Voorwaar, wat je vrijheid noemt is de sterkste dezer ketenen, hoewel haar schakels glinsteren in de zon en je ogen verblinden. En wat zijn het anders dan deeltjes van je eigen zelf, die je wilt laten schieten, opdat je vrij moogt worden?’ ~ Khalil Gibran, de Profeet
‘Wanneer denk je nou eindelijk op Bali te zijn?’, vroeg een luisteraar van Radio2 me laatst. Pas toen ik die vraag zo rechtstreeks gesteld kreeg, realiseerde ik dat er iets veranderd is. Ik zit nu twee jaar op de fiets, ben 27.000 kilometer en 28 landen verder en vraag me af: is Bali mijn bestemming? Heb ik nog wel een bestemming?
Het afgelopen jaar begon na een grote pauze in Kirgizië en bracht me over de Kazachse steppe naar Mongolië waar ik twee maanden lang intens gelukkig door de grote leegte fietste. Vervolgens leverde ik een uitputtende strijd dwars door China en begon in Vietnam het hoofdstuk Zuidoost-Azië. Alles was perfect. Ik was ‘high on life’, werd verliefd en had mooie tijden voor de boeg. Het reizen hier is makkelijk, ik kon wat meeliften op de hedonistische backpackerscultuur en verwachtte veel bezoek van vrienden en familie. Na tal van uitdagende landen was voor mijn gevoel het makkelijke deel van de reis begonnen.
Reizen buiten de stroom om leert je de wereld zien zoals ze is. Zonder media die je vertellen hoe je het zou moeten zien, zonder vooroordelen, politiek en reisgidsen, maar op een rauwe, menselijke manier. Ik zie kleine wanhoop in de wens van een Perzische vriend om te reizen, onwetende gretigheid in de ogen van een kindbedelaar in Myanmar, verlorenheid in veel expats en verstokte reizigers, hoop in de ogen van Thaise dorpsmeisjes die denken dat ik hun prins ga zijn, grote pijn in de Laotiaanse student die drie broers verloor omdat zijn familie te arm is voor zorg, leegte in de bloeddoorlopen ogen van de Tadzjiekse opiumverslaafde, ontroerende devotie in het ochtendgebed van mijn Oezbeekse vriend, aanstekelijke vaderlandsliefde in een Georgische wijnboer, het diepste familiegeluk in een afgelegen Kirgizische joert, de dubbelzinnigheid van tempelleven bij rokende, smartphoneverslaafde monniken, het plompe vergieten van schapenbloed met een hamer in een Mongoolse achtertuin, de wegebbende doodsangst in de ogen van een haast verdronken Russin en de kracht van het niets doen op een bankje in de Roemeense bergen. Dit is de echtheid die ik wilde ontdekken. Een geïnformeerde, maar naïeve onderdompeling in de wereld om die te zien in een nieuw licht.
Het is weer een intens jaar geweest, een jaar waarin ik ging van ultieme afzondering naar sociale overdosis en van het meest simpele geluk naar momenten van grote twijfel. Een jaar waarin ik steeds scherper ben gaan zien wat deze reis met me doet. Dat het allang niet meer een leuke opeenvolging is van mooie plekken, lekker eten, afleiding en fijne ontmoetingen als op vakantie. Twee jaar vakantiegevoel bestaat niet. Of ik het nou wil of niet, de reis wordt een proces van onthechting met de wereld waar ik vandaan kom; ik geef als vanzelf minder om bezit, breng mijn tijd door op obscure plekken en noem dat mijn thuis. Er is altijd wel iets stuk; mijn tent, remmen of kookstel, mijn kleren zijn vies, ik zwoeg door hitte, stof en smerigheid, leef steeds meer het tempo van mijn omgeving en leid soms onder uitputting, honger, motivatiedips, een writers block, verstrooide vlagen van eenzaamheid en ik hou me bezig met basale zorgen als het vinden van water, brandhout, een slaapplek en eten. En zo wil ik het ook. Simpel en uitdagend.
Een reis als deze begin je niet zonder consequenties, maar daar dacht ik vooraf niet zoveel aan. Het zou een reis worden met een begin,- en een eindpunt: ik fiets van Zwolle naar Indonesië en kom terug. Een afgebakend verhaal. Alleen wist ik toen nog niet dat alle ontwikkeling, lessen, ervaringen en nieuw perspectief op de wereld, onze wereld, mijn veilige wereld, me in zo’n mate zouden ontwortelen dat terugkeer misschien nooit meer mogelijk is. Verder en verder uit het leven getrokken dat ik ken en de wereld waar ik vandaan kom. Daar kwam ik vooral achter toen met alle visite die wereld naar mij toe kwam en ik ineens voelde dat het de mijne niet meer is. Alsof ik er niet meer thuis hoor, een beangstigend idee. Ik zie mensen hun dromen verliezen, conformeren aan een leven dat ze ooit vervloekten en verdrinken in stress en verplichtingen. Ik vraag me af of ik nog wil kiezen voor een wereld die in zo’n mate draait om tijd en geld en ik twijfel aan de vrijheid waar we thuis zo trots op zijn. Nederland voelde altijd als veilige haven, maar misschien was het dat al niet meer op het moment dat ik mijn straatje uit fietste. Zelfs mijn moeder zei al dat ze denkt dat ik nooit meer terug kom, iets waarvan ik schrok toen ze de woorden uitsprak, maar misschien had ze gelijk. Zal ik dan ooit nog onder de Sassenpoort over de klinkers naar huis fietsen? Na de ochtendmarkt op vrijdag koffie drinken in mijn favoriete café of eindeloze slentersessies houden om de grachten en dit mijn thuis noemen? Natuurlijk begrijp ik dat je niet hoeft te reizen om een vrij leven te leiden en dat je dit ook in Nederland kan vinden, maar toch was het een confronterend weerzien.
Ik ben nu twee jaar op weg, maakte talloze vrienden en sliep op plekken waar ik me thuis voelde. Maar altijd bij de gratie van tijdelijkheid. Want hoe goed ik me ook voelde bij de Oezbeekse familie van mijn vriend Jalol, in het studentenhuis van Dima en Halim in voormalig Oekraïne of zelfs rond een kampvuurtje met mijn fietsbroeders, ik wist dat ik niet op deze plek zou blijven. Ik was beste vrienden met Chinese krakers, Mongoolse hipsters, Birmese activisten, Cambodjaanse rijstboeren, depressieven en verslaafden, zwevers en zwervers, nudisten en godsdienstwaanzinnigen, losgeslagenen en heilzoekers. Allemaal geweldig inspirerend en intens, maar toch tijdelijk.
De verwarring over de gevolgen van mijn reis werden aangewakkerd doordat ik met al het bezoek volledig mijn eigen ritme verloor. Ik heb intens genoten van mooie tijden met de mensen die dichtbij me staan, had er geen moment van willen missen en ben de gelukkigste mens met zulke vrienden en familie. Toch werd ik uit gemak en compromis als vanzelf wat in het toeristenstramien geduwd en dat maakt lui. Voor ik in China kwam, at ik nooit uit. Om het geld en ook uit principe. Zuidoost-Azië is wat consumptie betreft een val omdat het zelfs met mijn budget goed betaalbaar is. Elke dag uit eten dus voor minder dan een euro en af en toe een biertje. Daarnaast zijn de mensen vriendelijk, is het makkelijk om even te ontsnappen naar plekken met andere reizigers en de bewoonde wereld is nooit ver weg. Dus geen zware, eenzame tochten meer over eindeloze steppes en ruige berggebieden zonder een levende ziel. Hoe vaak verlangde ik de laatste tijd terug naar koude winterdagen, Tadzjiekse ontberingen en Mongoolse afzondering? Naar uitdaging. Hoewel het mooi hier is, voelde ik me soms in een soort vals paradijs. Alsof het onecht is allemaal, platgelopen door backpackers en met dollars in de ogen van de bevolking. Ik voelde dat ik dreigde te stranden. Waar was de inspiratie, de zin om te ontdekken, te ontmoeten en te fietsen? Ik schreef niet meer, deed nergens meer mijn best voor en trapte zo snel mogelijk van plek naar plek om de volgende bezoeker te verwelkomen. Was mijn droom aan het afbrokkelen?
Is dit dan het laatste hoofdstuk? Twee bizarre jaren vol ontroerende, leerzame en soms krankzinnige avonturen ten eind? Na een voedselvergiftiging in Cambodja, arrestatie in Vietnam, twee keer vijftig uur in een gammele Mongoolse bus voor een visumverlenging, fietsen op 4650 meter, wakker worden in mijn tent begraven in sneeuw of door het geluid van een ladend machinegeweer op tien meter afstand van Afghanistan, in elkaar geslagen in Bisjkek, bedreigd door apen in een Thais klooster, uit mijn bed gelicht door de Iraanse geheime politie, een nachtelijke evacuatie van een onbewoond eiland dat verdween met de vloed en uitkijken over een platgebombardeerde stad. Het waren de extremen van een droomleven, een leven dat ik nu onder me voel wankelen.
Na twee jaar is dit leven net zo normaal geworden als naar mijn werk gaan in Nederland was, alleen verandert de omgeving elke dag. Verder is alles hetzelfde; ik moet eten, mijn watervoorraad op peil houden, een stuk fietsen en een plek vinden voor mijn tentje. Allemaal erg routineus en echt niet spannend meer. Oh, weer een berg, een oude tempel of een rijstveld met die zwarte waterbuffel en het vogeltje op zijn rug. Ik pak mijn camera er al niet meer voor. ‘Stop dan’, zouden veel mensen zeggen, ‘stop dan als de reis je niet meer inspireert’. Ik worstel er een tijd mee, maar vraag mezelf dan: Tieme, denk je echt dat de ticketverkoper bij de Chinese muur elke dag vol bewondering naar boven staart? Of dat iemand die elke dag parachute springt nog dezelfde kicks voelt? Natuurlijk niet! Een baan, droomleven of een relatie in Nederland is toch ook niet elke dag feest? Daar trek je toch ook niet meteen de stekker uit als de wind even niet in de zeilen zit? Dit is mijn leven, dit is geen recreatief uitstapje waarna ik weer terug glijd in hetzelfde stramien. Misschien is dit juist het punt om door te gaan en nieuwe lessen te leren. Opgeven is vaak de makkelijke weg en die ben ik voorlopig nog niet van plan in te slaan. Ik moet mezelf, de reis en dit leven heruitvinden, nieuwe uitdagingen aangaan en de drang om nieuwe ontdekkingen te doen terugvinden. Gebeurt dit niet, dan moet ik daar natuurlijk voor open staan, want ik ga niet met tegenzin deze reis ‘afmaken’ of doorduwen.
In een moment van twijfel kijk ik terug op een morgen aan de Thaise kust waarop ik het echt even niet meer wist. Ik had een slapeloze nacht in bed liggen zweten, strompelde vermoeid naar het strand en zag de zon voorzichtig opkomen boven de kalme zee. In die eindeloze leegte zag ik een uitkomst, een nieuwe horizon. Ik hoef het allemaal niet te weten, want in de huidige mindset ligt het antwoord toch niet dus hoef ik ook niet te gaan graven(Einstein is het met me eens). Ik moet gewoon alles open gooien, niet bang zijn en vertrouwen hebben dat het wel komt. Dit simpele inzicht bevrijdde me, het idee dat ik het niet hoef te weten. Ik laat de reis weer op me af komen, zet mijn verwachtingen op een laag pitje en probeer uitdaging en schoonheid te vinden in kleine dingen. Met dit nieuwe vertrouwen kwamen nieuwe ideeën en in een mum van tijd zat ik in een nieuwe fase waarin ik mijn failliet voorkwam door te leven met een dollar per dag, het tempo verder omlaag bracht om de routine te doorbreken, tijd nam om langer te kamperen op mooie plekken en daar nieuwe dingen te leren als brood bakken en later misschien vissen. Ik merkte dat ik met flinke horten en stoten weer zin kreeg. Zin om woordjes te leren, zin om mensen te ontmoeten en open te staan voor spontane wendingen.
Nu ga ik alleen verder, noordwaarts door Laos. Ik hoef nergens heen, heb weinig visumdruk, niemand die op me wacht en geen doel. Ik fiets de ruige bergen in. De lucht is schoon, de inspanning maakt mijn hoofd leeg en de dorpen zijn eenvoudig en puur. Ik kampeer op de prachtigste plekjes, leg goede afstanden af, maar dwing mezelf tot niets. Misschien zijn het de bergen, maar Laos repareert me echt. Ik voel me weer simpel en met ruimte om me heen. Nieuwe kracht brengt nieuwe ideeën en met alle mogelijkheden voel ik de lokroep van de nieuwe horizon. Gaaaaaan!