Genoeg
Tijdens de corona-lockdown verschansen Elske en ik ons in een afgelegen Indiaas bergdorpje, verborgen voor de buitenwereld en het virus. Aangezien de autoriteiten van de zuidelijke staat Kerala er vroeg bij waren om buitenlanders op zelfquarantaine te sturen, zitten we al ruim zes weken in deze kleine vallei in een uithoek van het West-Ghatgebergte.
De routebeschrijving naar ons huisje zou iets zijn als: neem een van de zandweggetjes omhoog na de houten dorpstempel en volg het steile pad omlaag bij het huis bovenop de heuvel, buig bij het bamboebos mee naar links en volg het pad langs de bananenplantage tot je een klein stenen huis ziet. In ons valleitje kunnen geen auto’s komen en zelfs de meeste buurtbewoners weten het niet te vinden. Kortom, hier komt werkelijk niemand zomaar langs en ook mijn twee buren doen slechts af en toe boodschappen in het dorp, waardoor het virus voor ons voelt als iets uit een andere wereld.
Terwijl angst, hysterie en ziekte de wereld in een benauwde grip houden, is het business as usual in de jungle. Vogels leveren hun bijdrage aan de dagelijkse symfonie, bomen staan wat te deinen in de wind en de apen plunderen de fruitbomen zonder last te hebben van hamsterdrang. Ook de mensen vertonen geen symptomen van koorts of bangheid; de buurman komt met zijn koe langsgewandeld en steekt zijn hand op, mijn christelijke buren zingen hun ochtendgebed en verderop klimmen de buurkinderen in een boom om cashewnoten te plukken.
Mijn twee buurmannen werken normaal gesproken als dagloner, maar zitten nu thuis en hebben extra tijd voor hun familie, het plukken van reusachtige jackfruits en het eten van knapperige Zuid-Indiase dosas met kokosnootchutney voor ontbijt. Overdag bouwt de ene buurman zijn eigen huis met stenen die hij zelf uit de rotswand in de achtertuin hakt, de ander oogst peperbesjes rond ons huis en de buurvrouw komt een schaaltje curry brengen. Omdat we zelf steeds beter thuis zijn in de Indiase keuken, kunnen ook wij onze eigen creaties laten proeven en kijken vol verwachting of we een goedkeurende headwobble van haar krijgen.
De lockdown lijkt steeds verder verlengd te worden en ik stel me al niet meer in op het fietsen door de eindeloze theeplantages in de omgeving en andere reisjes die ik in gedachten had. Het zal nog wel even duren voordat alles terugkeert naar normaal, dus verdwijnen toekomstplannen langzaam uit beeld en wordt het leventje in de kleine vallei het nieuwe normaal. De dagen verlopen in een natuurlijk ritme; we staan op met de zon, doen fysiek werk in de ochtend, rusten als het heet wordt, mediteren, lezen, koken, drinken twee keer thee volgens Indiase traditie en helpen de buurman met het bouwen van zijn huis. Daarnaast leer ik welke blaadjes en vruchten we in het bos kunnen vinden om mee te koken, duik ik eindelijk de wereld van het tuinieren in en verbaas ik me over de kleine wondertjes die in deze vruchtbare aarde al na enkele dagen de kop op steken. Ook bouw ik met mijn twee linkerhanden een pizza-oven van klei en kan het amper geloven als er een week later daadwerkelijk volwaardige pizza’s uit vandaan komen. Zonder enige ambitie om de vallei te verlaten voel ik rust en ruimte om te leren en te experimenteren en bedenk dat als het virus hier echt toeslaat we al een piepklein stapje meer zelfvoorzienend zijn.
Daarnaast merk ik hoe goed het me doet om langere tijd op een plek te zijn en me over te geven aan een ritme zonder telkens te hoeven beslissen waar ik vandaag weer eens naar toe zal gaan. Die keuzevrijheid voelde altijd als het summum van ongebondenheid en een van mijn redenen om de wijde wereld in te trekken, maar stiekem merk ik dat een leven van ritme, rust en regelmaat me ook heel goed doet. Moest ik nou acht jaar in het zadel zitten om daar achter te komen?