Eigen werk
Iran is een erg gevaarlijk land volgens het Ministerie van Buitenlandse Zaken en ik ben het met ze eens. Hoewel ik nog geen religieuze fanatici, agressieve soldaten of boze menigten met een brandende Amerikaanse vlag gezien heb, loopt een reiziger serieus gevaar in dit land. Ik heb het over de onnavolgbare chaos, de roetbrakende stroomversnelling en de speeltuin des doods die ze hier het verkeer noemen.
Ik zit in de auto bij de oude Mehdi samen met mijn vriend Shahrooz uit miljoenenstad Teheran. Shahrooz is wel wat gewend qua verkeersgekte, maar toch zitten we achterin in een modus tussen het inhouden van onze lach en een lichte doodsangst terwijl onze bejaarde chauffeur in het halfdonker vol gas over snelheidsdrempels dendert, die zijn oude ogen net even misten omdat hij zich vooral bezighield met een volgende wilde inhaalmanoeuvre. We vliegen haast tegen het plafond aan bij de snelheidsdrempels, Mehdi trekt keihard op als er linksom of rechtsom wat ruimte vrijkomt en moet dan weer vol op de rem tot het volgende gaatje zich aandient. Wanneer we uitstappen kijken Shahrooz en ik elkaar vol ongeloof aan en barsten in lachen uit. We hebben het gered. Mehdi kijkt ons wat warrig aan, ‘heb ik iets gemist?’
Shahrooz en ik praten na over de gevaarlijke verkeerssituatie in zijn land. Hij vertelt me over het bijna permanente verkeersinfarct in Teheran, dat zoveel vervuiling veroorzaakt dat de overheid een paar dagen vervuilingsvakantie heeft ingelast. Alle ambtenaren en studenten zijn vrij en veel bedrijven zijn gesloten zodat de vervuiling even kan verwaaien terwijl er minder verkeer is. De grote vraag is of het helpt aangezien de vrije dag de Teherani’s de gelegenheid geeft familie en vrienden te bezoeken en even te ontsnappen aan de vervuilde stad. Met de auto. Heel Teheran in beweging met grote opstoppingen tot gevolg. Ik vertel over een angstaanjagende rit dit ik laatst maakte met mijn vriend Ali die aan het stuur zat met in zijn rechterhand een blikje cola, en in zijn linkerhand een sigaret en het stuur. Tot zijn telefoon ging. Je mag raden waar hij zijn handen vanaf haalde. Vol ongeloof staarde ik naar zijn knieën, die min of meer de balans hielden. Maar dit was duidelijk niet zijn eerste keer, want toen hij even later zoonlief even achter het stuur liet, zat de nerveuze hand van de zeventienjarige strak op de versnellingspook geplakt. Pa heeft duidelijk te kennen gegeven dat een echte Iraanse man stuurt met een hand. Na een paar stuurfoutjes, die zeker voorkomen waren met twee handen, werd pa boos en sommeerde hij zijn zenuwachtige zoon terug naar de achterbank.
De verkeersongelukken die ik zie, lopen meestal goed af, ondanks het grote ontbreken van veiligheidsgordels. Er hangt meestal wel een gordel, maar die is duidelijk alleen voor de sier. Het dragen ervan is ten eerste een teken van wantrouwen jegens de rijvaardigheid van de chauffeur, en ten tweede doe je het toch alleen maar om de politie tevreden te stellen. Toch? Meestal is er geeneens een kliksysteem, dus moet je de gordel bij een politiepost maar gewoon een beetje voor je borst houden. De politie neemt genoegen met dit toneelstukje, maar weet heus wel dat de oude Zamyans en Paykans amper zijn uitgerust met veiligheidsmiddelen. Chauffeurs reageren ook op de politie door ineens te stoppen voor rood licht als ze een verkeersagent zien. Doorgaans wordt dit volstrekt genegeerd en geldt het recht van de sterkste op de chaotische verkeerspleinen en kruispunten. Als je wilt afslaan en een paar banen naar links of rechts moet, is voorsorteren niet de beproefde methode. Je gooit je er gewoon resoluut voor, al dan niet begeleid door een symfonie van getoeter. De claxon zit in veel Iraanse auto’s dan ook comfortabel bij de wijsvinger aan het stuur, dus die is altijd snel gevonden. Het scheelt wel dat de ruimte voor inhalen of afslaan vergroot wordt door het aantal rijstroken dat er is. Officieel zijn het er meestal twee, maar de creatieve chauffeurs maken er rustig vier van, en zelfs op drukke wegen pakken ze er rustig een baan van de tegengestelde richting bij. Als ik bij iemand in de auto zit, voel ik me soms net in een gehyperventileerd computerspelletje zitten, maar het gaat wonderwel vaak goed. De regels worden genegeerd, maar een regel telt:Wie het hardst blaft is het baasje.
Fietsen op deze wegen vergt wat gewenning. Toen ik me voor het eerst in het echte Iraanse verkeer waagde, kwam ik net van een tocht van bijna een maand over achterafweggetjes en kleine stadjes. Ik fietste Tabriz in vlak na het vallen van de avond en middenin de afschuwelijke avondspits. Ik volg braaf de bordjes naar het centrum en zit strak aan de rechterkant van de rechterrijstrook geplakt, maar kan toch niet voorkomen dat ik zowat van mijn sokken gereden word door een automobilist die op het laatste moment besluit vlak voor mij af te slaan. Een fietser heeft hier blijkbaar weinig status. Ook als auto’s wegrijden of parkeren is het altijd spannend. Meestal wordt er niet op of om gekeken, dus als je niet oplet als nietsvermoedende fietser, krijg je of een deur in je gezicht of ze rijden je omver. Mijn spannendste moment is op een van de gigantische verkeerspleinen op de ringweg van de stad. Ik moet driekwart rond en moet daarvoor drie drukke afslagen overleven. Ik word bij de eerste afslag al snoeihard afgesneden door een taxi, die gevolgd word door een paar collega’s waardoor ik op een hopeloze plek stil kom te staan. Boos trap ik verder en besluit me er bij de volgende afslag er gewoon voor te gooien. Dat heeft resultaat. Er wordt weliswaar luid naar me getoeterd, maar dat zegt niet veel hier. Blijkbaar gaat het om dominantie in deze ongeregelde chaos waarin iedereen kriskras door elkaar rijdt. Ik kom levend aan op mijn bestemming en ben een ervaring rijker. In de hieropvolgende weken ontpop ik me tot agressief medeweggebruiker. Ik laat me niet aan de kant zetten door de eerste de beste en merk dat in de door verkeersinfarcten geteisterde Iraanse steden, een fiets lang zo gek niet is.