Eigen werk
Turkije is een va de meest moderne landen waar ik de laatste paar maanden ben geweest. Het is een stuk welvarender dan de laatste Oost-Europese landen waar ik was. Zeker na Armenië en het Georgische platteland is het verschil meteen voelbaar. Hoewel de luxe er niet meteen vanaf spat op het wat traditionele platteland, merk je wel dat mensen wat meer bestedingsruimte hebben. Ik kan praten over vakanties, jongeren kunnen op zichzelf wonen en de restaurantjes zitten vol.
Na een ijzige kampeertrip aan en bergmeer, zoek ik, met de winter de hielen, mijn toevlucht in de noordoostelijke stad Kars, waar ik word verwelkomd door geschiedenisleraar Çan. Çan is een vrije jongen, levensgenieter en overtuigd communist. We mogen elkaar meteen en hebben mooie politieke discussies en nemen de tijd om naar elkaar te luisteren. Ik leer dat het in Turkije lastig is om een andere koers te willen varen dan de overheid, die volgens Çan weinig ruimte geeft aan andere geluiden. ‘Erdogan is en harde politicus. Ze schieten eerst en stellen dan pas vragen, kijk maar naar het conflict met de Koerden, daar komt geen einde aan als ze zo agressief blijven en de dialoog niet aan willen gaan.’ Inderdaad wordt er de volgende dag een nieuw offensief ingelast tegen de zogenoemde terroristen. ‘Ze luisteren niet, daar begint het probleem’. Al pratend komen we op het punt van de Armeense kwestie van begin vorige eeuw, die aan de ene kant bijzonder actueel is in Europa vanwege de eventuele toetreding van Turkije tot de E.U., maar wat in eigen land angstvallig wordt verzwegen.
In Çans keuken worden we vergezeld door Gökcen en Murat, twee collega-docenten. ‘Hoogverraad, dat zou het zijn als ik mijn werk goed zou doen. Ik zou mijn baan en pensioen verliezen en in de gevangenis belanden.’ Geschiedenisleraar Murat wordt naar eigen zeggen betaald om jonge mensen leugens te verkopen. De Turkse geschiedenis kent een paar versies, maar de variant die docenten Can en Gökcen hun studenten moeten onderwijzen is op zijn zachtst gezegd gekleurd. Mijn nieuwe vrienden worden geacht te vertellen dat de Armenen massaal Turkse vrouwen verkrachten, dorpen uitmoorden en een gevaar waren voor de Turkse bevolking. ‘Zeker, er waren opstanden en er was de roep om vrijheid, maar de reactie van de toenmalige sultan en de daaropvolgende regering was buitensporig en wreed’, legt Çan uit. Gedesillusioneerd ziet het drietal nu toe hoe klas na klas hun versie van de waarheid braaf opschrijft op de lege pagina’s van hun schrift, wat later de geschiedenis zal worden zoals die in de jonge hoofdjes zal ontstaan. Waarom zou de komende generatie verlangen naar de waarheid omtrent deze kwestie, wie zal de haat wegnemen en wie zal ooit pleiten voor eerherstel of vriendschappelijke banden met hun buurland?
Ik vraag aan Gökcen wat dit besef met haar doet. Met tranen in haar ogen reageert ze: ‘Als een leerling echt naar me toe komt en het me vraagt, dan vertel ik het verhaal gewoon. Het kan me niks schelen. Ik kan toch niet recht in hun gezicht liegen? De leerlingen die het echt willen weten, komen er toch wel achter, maar hoeveel zijn dat er nou? Hun ouders weten niet beter, van mij leren ze het niet en Armenen zijn er niet meer om de andere kant van het verhaal te vertellen.’
Tijd om te eten. Onder het genot van fantastisch gevulde groenten, een studentikoos in elkaar geflanste soep van mijn gastheer die hij met excuses opdient en een glas Turkse raki discussiëren we verder over vaderlandsliefde. Ik zeg dat in Nederland die liefde zich op een heel ander niveau uit dan in dit deel van de wereld. De drie zijn het duidelijk oneens over nationalisme. Çan en Murat zijn communistisch en verafschuwen alles wat neigt naar nationalisme. Gökcen komt uit een meer traditioneel gezin en is erg trots op haar land. ‘Er heerst een groot conflict van binnen tussen mijn vaderlandsliefde en de realiteit waar ik vaak oog in oog mee sta. Soms haat ik mijn land, maar de liefde wint.’