Eigen werk
Een mus strijkt neer op de houten dakring van de ger. Iedereen om mij heen slaapt nog en ik kijk met mijn ogen op een kier naar het vogeltje in de ochtendzon. Hij vliegt naar binnen, maar vindt niets in de donkere ruimte en fladdert snel terug het licht tegemoet. Naast me wordt de kleine Bolormaa wakker die tussen de ouders in ligt op het smalle eenpersoons bed. Ik blijf nog even in mijn warme slaapzak liggen want het is een koude morgen in de bergen van Centraal Mongolië waar ik gisteren vol enthousiasme werd onthaald door een nomadische familie.
Nog voor de zon goed en wel achter de toppen van het Khangaigebergte vandaan komt, zit ik met vader Altan aan een ontbijt van verse room, zelfgebakken brood en een flinke kom melkthee. Het heeft geregend vannacht en als ik de houten deur van de ger open zie ik dat mijn gastheer zorgzaam een zeiltje over mijn fiets heeft gelegd. In de verte zie ik het zandpad dat ik gisteren verliet om een kijkje te nemen bij een van de groepjes traditionele tenten in de groene vallei. Vandaag staat een hoge bergpas op het programma en het stevige ontbijt zal me vast een eind op weg helpen. Maar ik heb de tijd, want de dag begint vroeg op het Mongoolse platteland. Na de thee klimt Altan in het zadel en jaagt de jaks en schapen de bergen in en ik warm me nog even aan de kachel in de onverlichte tent.
De kleine Bolormaa rolt wat rond op het tapijt, af en toe wat verbaasd kijkend naar die gekke buitenlander, maar we zijn al snel maatjes. Zeker als ik mijn camera tevoorschijn trek en we samen foto’s maken van papa en mama en alle favoriete plekjes in haar wereldje. Oma en tante zitten gezellig op de rand van het bed en ik word zoals gewoonlijk op een laag houten krukje bij de kachel gezet. Moeders is druk in de weer hout in de kachel schuiven terwijl ze in een grote gietijzeren kom melk staat te verwarmen. Opa komt de ger binnen en wijst trots naar de eeuwige blauwe ton gefermenteerde paardenmelk die naast de deur staat. Ik heb op deze vroege morgen toch echt liever thee, maar de Mongoolse volksdrank afslaan is natuurlijk heiligschennis.
Zonder veel ophef laat de familie me even later gaan. Altan is in de verte nog te zien met zijn kudde en oma is druk in de weer met melkbussen. Gastvrijheid is dermate natuurlijk in deze soms barre omgeving dat het komen en gaan van reizigers wordt gezien als de normaalste zaak van de wereld, of het nou een gestrande Mongoolse motorrijder of een Nederlandse fietser is. De deur van een ger staat altijd open voor reizigers, een gebruik dat al meer dan duizend jaar wordt gekoesterd.
De vanzelfsprekendheid waarmee ik wordt onthaald in deze afgelegen vallei doet me denken aan thuis. Wat zou er gebeuren als een Mongoolse jongen van mijn leeftijd door een Nederlands dorp zou wandelen? Zouden mensen benieuwd zijn wat hij komt doen en met hem praten? Hem uitnodigen voor een kop thee of zelfs een maaltijd en een bed? Ik vrees dat hij niet kan rekenen op een vergelijkbaar ontvangst. Maar waarom is dat dan? We hebben het zo goed in Nederland, zeker in vergelijking met deze herders in hun ger. Ze hebben weinig maar delen alles wat ze hebben zonder daar ooit iets voor te vragen. Een omgekeerde wereld als je het mij vraagt. Zeker omdat ik ervan overtuigd ben dat diep van binnen veel mensen het eigenlijk fantastisch zouden vinden om een vreemdeling binnen te laten, kennis te laten maken met de Nederlandse cultuur en om daar dankbaarheid voor te ontvangen. Uit ervaring kan ik zeggen dat je als reiziger zulke momenten niet snel vergeet en ik prijs me gelukkig dat ik in Mongolië ben en ik mag leren van hun kijk op gastvrijheid. Als ik weer in Nederland ben, weet ik wat me te doen staat als ik een reiziger voorbij zie komen!