Herinneringen aan de DDR
Eigen werk
Zonder het volledig te beseffen nader ik een onzichtbare grens, middenin Duitsland. Ik fiets door het dal van de Werra, met voor me het eind van de Westerse wereld voor 1990. Het IJzeren Gordijn scheurde een land doormidden, scheidde families en zelfs buren uit elkaar en hield miljoenen mensen gevangen in hun eigen land.
‘We leven nu een tweede leven’, vertelt Almut, ‘een tweede kans om gelukkig te zijn’. Almut en haar man Jens zijn muzikanten. Niet het makkelijkste beroep in de oude Deutsche Demokratische Republik, een vazalstaat van Rusland. Behalve de onmogelijkheid om westerse muziek te luisteren en te spelen, konden zij als alle anderen niet reizen, behalve naar een paar medesovjetstaten. Ze mochten echter maar zo weinig geld wisselen dat ze eigenlijk niets konden daar. ‘We hebben noodgedwongen muziek gemaakt in Hongarije voor een beetje geld om te eten.’ Ze vertellen dat deze vakanties desondanks heerlijk waren en dat ze ongelooflijk gastvrije en hartelijke mensen ontmoetten. ‘Behalve als er iemand van de Partij bij was, dan zei niemand meer iets.’ In alle landen heeft het echtpaar dezelfde angst geproefd. De angst om verdacht te zijn en om onder de weinig ontzienende scope van de geheime dienst te komen.
Andersdenkenden en iedereen van wie dat werd vermoed, werden op het maniakale af in de gaten gehouden. Het Ministerium für Staatssicherheit, oftewel de Stasi, bood privileges en geld aan hen die hun buren, vrienden en familie in de gaten wilden houden. Deze massaspionage zorgde, met 1 op de 50 mensen als informant, voor vermoedelijk de grootste invloed van een veiligheidsdienst ook. ‘We weten het niet’, zegt Jens op de vraag wie hen dan bespioneerde. ‘Het moet een bekende zijn geweest, en ik wil het gewoon niet weten’. Wel hebben ze de rapporten gezien. ‘Jens draagt een groene jas en heeft een brood onder zijn arm’, staat in een van de notities.
‘Toen de muur onverwacht viel op 9 november 1990 dachten we dat het een val was. Zo wantrouwig en bang waren we. We hebben zo vaak voor die muur gestaan, en steeds nog als ik dat punt passeer, moet ik huilen’. De dag erop moest Almut gewoon werken, maar daarna zijn ze gaan kijken. ‘We hebben meteen vrienden bezocht aan de andere kant.’ Heel apart moet het zijn geweest voor jongeren uit het oosten die ineens in het westen waren. Jens en Almut hebben voor hun gevoel geen jeugd gehad.
‘Vroeger was alles beter.’ Een dag later zit ik aan tafel bij Doris en Jochen in een klein dorp onder de rook van Erfurt. Dit oudere echtpaar werkte zoals velen op een landbouwcollectief en denkt met weemoed terug aan de tijden van de DDR. ‘Het gemeenschapsgevoel, het met zijn alles wat drinken na werktijd. We konden misschien niet veel, maar het is er nu niet beter op geworden. Iedereen haast zich nu naar huis na het werk en is meer op zichzelf.’
‘Quatsch’, meent frau Thomser, ‘iedereen die zegt dat het vroeger beter was, liegt.’ Ik overnacht vanavond in haar pastoorswoning, waar ze al zo’n 50 jaar woont en de DDR vanaf het begin goed heeft meegemaakt. Omdat ze van de kerk was, werden ze gezien als oppositie en daarom ook nauwlettend in de gaten gehouden. Vandaag de dag is alles anders. Frau Thomser eet vanmiddag Thüringse klöse met een vriend, een negentig jaar oude voormalig Fallschirmjäger die door de oorlog zo goed als blind is geworden. Elke donderdag eten ze samen klöse, want daar houdt hij zo van. Hij leeft nu van een soort veteranenpensioen, veel beter dan in de DDR. Daarom eten ze vis en genieten ze op hun oude dag eindelijk van de vrijheid.