Fietsen door het achterland van Zuid-Laos
Eigen werk
Ik fiets over een bergweg in het lege zuiden van Laos die pas recentelijk verhard is. Tot voor kort was dit deel van de originele Ho Chi Minh-route een zandpad die de helft van het jaar niet veel meer voorstelde dan een modderbaantje. Voor de bergstammen die in dit gebied wonen is de weg een grote verandering en een opening naar de grote wereld. Hoewel, veel verkeer komt hier niet op enkele bussen van en naar een lokale grensovergang met buurland Vietnam. Maar daar ga ik niet naar toe. Ik volg deze weg tot het dorpje Ta Oy, dat vernoemd is naar de dominante stam in dit gebied. Hierna fiets ik de jungle in waar misschien wel helemaal geen weg is, maar tot die tijd profiteer ik van het gladde asfalt dat door dichte jungle en valleien slingert en langs riviertjes die al flink uitdunnen aan het eind van het regenseizoen.
Af en toe passeer ik kleine dorpjes, meestal een kleine verzameling huisjes op een heuveltop rond een open plek van aangestampte roodbruine aarde. Alle woningen zijn van hout, zijn gebouwd op palen, hebben gevlochten muren en daken van een soort gedroogde palmbladeren. Zwarte biggetjes, kippen en koeien met houten bellen om hun nek lopen vrij rond. Om ’s nachts het vee toch binnen te houden staat er een lage houten omheining om het dorp, wat het geheel een wat Asterix en Obelix-achtig gevoel geeft. Zwijntjes, open vuren, grote ketels en chaotische bedrijvigheid.
Het liefst zou ik deze dorpjes bekijken en contact maken met de mensen voor zover dit lukt met mijn tien woordjes Laotiaans, maar mijn verschijning alleen al zorgt voor zoveel opschudding, huilende kindertjes en wegvluchtende vrouwen dat ik me niet teveel wil opdringen. Tot ik langs de weg een kraampje zie waar twee oude dames een viertal pannen hebben uitgestald. Nieuwsgierig ga ik toch maar even een kijkje nemen. Maar voor ik in de pan kan kijken, zie ik aan een kleine vleeshaak iets hangen. Tot mijn schok kom ik erachter dat het een witharig aapje is. De vrouwen staan er een beetje ongemakkelijk bij en ik mag geen foto’s maken. Volgens mij is het een jonge gibbon, die nogal bedreigd zijn. In de pannen zitten levende padden, visjes, slakken en zelfs een dode slang. Dit zag ik in Saigon ook op de markt, maar een aap die verkocht wordt voor het vlees is een ander verhaal. Maar ik wil niet te snel oordelen, aangezien deze stam misschien al wel duizend jaar op deze afgelegen heuvel in de jungle leeft en simpelweg eet wat er voor handen is.
Ik laat de aap, de dames en het heuveldorp achter me en fiets via steile bergweggetjes verder en bedenk hoe onbereikbaar dit gebied was voordat mensen brommers hadden en deze weg werd aangelegd. Zelfs het bereiken van het volgende dorp moet een voettocht van uren zijn geweest via kleine junglepaadjes. Hoewel het zou kunnen dat er nog kleinere dorpjes dieper in het bos verscholen zijn aangezien er soms ineens mensen verschijnen uit het dichte struikgewas, waar inderdaad smalle paadjes het bos in leiden. Het zijn vooral deze mensen die van me schrikken als ik nader op mijn volbeladen fiets. Zouden zij ooit een westerling gezien hebben?
Het voornaamste wat dit gebied heeft gezien van de westerse wereld zijn tot op heden helaas Amerikaanse bommen. Terwijl de Vietnamoorlog in volle gang was, had Laos een vergelijkbare onafhankelijkheidsstrijd in eigen land en werkte de lokale Pathet Lao samen met de Vietcong om dit doel te bereiken. De Amerikanen voerden nooit officieel oorlog in Laos, maar onder de term ‘secret war’ gooiden ze zoveel bommen op Laos dat het land de dubieuze eer heeft het meest zwaarst gebombardeerde land in de geschiedenis te zijn. En dat terwijl er in Laos nauwelijks mensen woonden. De jacht was voornamelijk op de trainingskampen van de Pathet Lao en de Vietcong en de wapentransporten van Noord-Vietnam via de Ho Chi Minh-route naar het zuiden. De angst van deze bergbewoners is in die zin wel gegrond, aangezien er jaarlijks nog steeds tientallen mensen omkomen vanwege niet-ontplofte explosieven die ergens in de jungle liggen of omhoog komen drijven in een rijstveld. Mogelijk associeren ze alle blanke mensen met deze bommen. Of het is gewoon angst voor het onbekende. Of een overblijfsel van de vroegere angst voor de Franse kolonisator. In elk geval, er is angst en hoe dieper ik dit gebied doordring, hoe banger mensen voor me zijn.
Ik zoef omlaag de berg af en neem in Ta Oy de afslag op het onverharde weggetje dat rechtstreeks de jungle in leidt. Af en toe passeer ik een dorpje en de commotie is groot. De kinderen zien me meestal als eerst. ‘Falang, falang’, Laotiaans voor buitenlander, roepen ze dan, waarna er nieuwsgierige en nerveuze gezichten mijn kant op kijken. Een klein, bloot jongetje rent huilend bij de weg vandaan, biggen schieten weg en een vrouw die met een reusachtige vijzel rijstkorrels aan het malen is, staat als aan de grond genageld. Ik zwaai, maar krijg nauwelijks reactie. Ik voel me er wat vreemd bij. Wie is hier nou de toerist?
Het wordt nog erger als even later twee vrouwen van rond de 40 de bosjes in rennen als ik aan kom rijden, er nog een kind in huilen uitbarst en twee meisjes van hun brommer springen en in paniek wegvluchtten. En dat terwijl ik zo mijn best doe om lief, vrolijk en ongevaarlijk over te komen. Wat nu?
Daar zit ik dan, op mijn fietsje in de outback van Laos en ik voel me hartstikke ongemakkelijk. Ik weet simpelweg even niet wat ik met mezelf aan moet. Het is heus niet de eerste keer dat ik in afgelegen gebieden reis waar westerlingen niet of nauwelijks komen, maar deze schrikreactie is best heftig. Ik vraag me af of ik hier wel moet zijn.
Piekerend fiets ik door het volgende dorp en probeer zo min mogelijk aandacht de trekken. Maar een groep jongetjes ziet me fietsen en begint te joelen en te roepen: ‘falang, falang’ en alsof het ingestudeerd is, beginnen ze in koor een liedje voor me te zingen. Ik versta er geen klap van, tot ik de woorden ‘welcome my friend’ hoor. Het ijs is gebroken en even later ben ik omsingeld door wel twintig dorpelingen. We kunnen amper communiceren, maar ze maken me duidelijk dat de weg de jungle in weinig goeds belooft. Toch fiets ik door, gesterkt door deze korte ontmoeting en met ‘welcome my friend’ in mijn hoofd.