Een crash in de bergen
Genoeg
Al meer dan twee jaar fiets ik ongeschonden door tientallen landen. Met sneeuwstormen op ijzige hoogten, zonder water door de Gobiwoestijn en onvrijwillig op de thee bij de Iraanse geheime dienst. De wereld lijkt een veilige plek. Ik voel me onoverwinnelijk en heb mijn fietshelm al maanden geleden weggegeven.
Vandaag beklim ik een steile uitloper van het Luang Prabanggebergte, dat opstijgt uit het laagland van de Mekong. Het regenseizoen is begonnen in Laos, maar dit betekent niet veel meer dan een paar flinke buien die de verstommende hitte doorbreken.
Stel je een sauna voor met een hometrainer op de zwaarste stand en de brandende zon in je ogen. Zo voel ik me vandaag; benauwd, duf en krachteloos. Mijn huid staat in brand, er is geen schaduw te bekennen tijdens dit ongenadige middaguur. Zodra ik stop, word ik belaagd door bijtende rode mieren en alles dat vliegt. Mijn inmiddels hete water lest de dorst niet meer, en ik beloof mezelf beloningen waarvan ik weet dat ik ze nooit ga verzilveren; een koele hotelkamer, cola en een zak chips. Motiverende hoogtepunten op dit bergweggetje zijn passerende truckers die uit hun raam hangen en me luidkeels aanmoedigen voor ze me verstikken met een roetwolk uit hun oude knalpijp.
Ondanks dat dit niet de eerste beproeving is deze reis, worstel ik om het fietsvuur brandend te houden. Het liefst zou ik in de berm neerploffen en door de middaghitte heen slapen. Maar de jungle is geen vriend vandaag, dus ik moet door naar de top. Die moet toch een keer komen? Na nog een keer nodeloos op de kaart kijken, ja Tieme, er is hier maar een weg, trap ik met een laatste energiesalvo omhoog. Ik bereik de pas op 1500 meter. Lang niet mijn hoogste berg, maar wel een van de steilste.
Haren in de wind, over mijn stuur gebogen en vol adrenaline, race ik naar beneden. Daar zullen mensen zijn, hutjes om een dutje te doen en misschien zelfs die cola en chips. In een droomvlucht haal ik bijna 60 kilometer per uur. Wel wakker blijven Tieme. Net als ik afrem voor een scherpe bocht, zie ik een truck de helling op kruipen. Het is een smalle weg, maar ik kan er net omheen. Maar net als ik mijn ontwijkingsmanoeuvre maak, zie ik in een fractie van een seconde een tweede truck die de eerste inhaalt. In de scherpe bocht op een bergweg! Ik ga vol in de rem, maar ik ben al te dichtbij. Er is geen plaats op de weg om te ontwijken en mijn enige optie is een betonnen greppel langs de weg. Ik knijp mijn remmen zowat fijn, zet me schrap en crash hard in de goot.
Ik ben oké. Ik lig onder mijn fiets in een greppel in Laos, maar ik ben oké. Woedend smijt ik de fiets van de af en slaak een verwilderde oerkreet. Welke idioot gaat inhalen in zo’n scherpe bocht?! Beide trucks staan stil en de chauffeur snelt naar buiten om een baksteen achter zijn wiel te leggen. Net als ik in duizend talen wil losbarsten over zijn rijgedrag, zie ik vanuit de laadklep twee paar jonge ogen nieuwsgierig omlaag kijken naar die verwilderde fietser die uit de greppel klimt. Olifanten! Is het de hitte, de crash of ben ik in een soort wonderland opgestaan? Ik kijk nog eens goed en zie inderdaad twee babyolifantjes geamuseerd op me neerkijken. Ik barst in lachen uit. Hoe kan ik nou boos zijn bij het zien van zulke onschuld? Ik wuif de truck weg, die vrolijk toetert en me trakteert op een roetwolk. Ik trek mijn fiets uit de greppel en denk: als ik dan crash, laat het tenminste een olifantentruck zijn.