Genoeg
Ik-zal-niet-lopen, ik-zal-niet-lopen. Met het zweet in de ogen herhaal ik buiten adem mijn mantra. Mijn shirt is doorweekt en er vallen druppels van mijn elleboog en kin als ik weer het stuur vastgrijp. Staand op mijn trappers maak ik de volgende spurt en laat weer twintig meter achter me op de steile helling van de Javaanse vulkaan Bromo. Met nog een week te gaan tot eindbestemming Bali, besef ik dat dit de laatste slagen zijn van een lange reis. Mijn laatste beproeving.
Fietsend door het vlakke oosten van Java, nadert Bali van dag tot dag. Theoretisch zou ik simpelweg om de naderende vulkanen heen kunnen fietsen en sta ik over drie dagen bij de veerboot. Maar dat zou te makkelijk zijn. Want waarom zou ik om de vulkaan fietsen als ik er ook overheen kan?
Daarnaast wil ik wel eens weten hoe het is om zo’n eindeloos diepe krater in te kijken. Dus daar sta ik dan, aan de voet van de Bromovulkaan die als een smeulende kegel verrijst uit de ochtendmist boven de sawa’s.
In het stikdonker prop ik mijn tent in mijn tassen. Het is iets na vier uur ‘s morgens en de muezzin roept gelovigen op voor het gebed. Tijd om van de koele ochtenduren gebruik te maken en vast een stuk van de 2400 meter omhoog te fietsen voor het echt heet wordt. Vanaf hier kan ik me amper voorstellen dat ik daar met de fiets kan komen, maar volgens mijn kaart moet er toch iets van een weg lopen.
Halverwege de ochtend ben ik al redelijk opgeschoten, maar de op 1500 meter is het genieten voorbij. Tot dusver was de weg opvallend goed, maar nu beland ik op een brokkenpad van gebroken tegels met meer gaten dan ik kan omzeilen. De weg is zo steil in de haarspeldbochten dat ik bovenop mijn pedalen moet staan en met korte spurts mijn 45 kilo aan fiets en bepakking omhoog zwoeg. Ik zweet uit elke porie en lig soms even buiten adem te sterven in de berm met mijn fiets tegen een boom. Ik-zal-niet-lopen.
De laatste inspanning. Ik voel me opgewekt met het naderende einde, maar word soms overmand door een gevoel dat ik voor mezelf prelancholie noem. Het gevoel van gemis voordat het eigenlijke moment voorbij is. Een beetje onnozel, maar na twee en een half jaar in het zadel is een kleine overpeinzing over het leven dat ik straks achterlaat niet zo gek.
Met mijn bonkende hoofd in het gras staar ik naar de boomtoppen boven me. De deinende naaldbomen maken me rustig en ik overpeins al mijn eerdere beklimmingen deze reis. De ademnood op 4650 meter in Tadzjikistan, afdalen in de Kirgizische sneeuwstorm met kapotte remmen en de crash met een olifantentruck in Laos. Ook kijk ik terug op honderden gedenkwaardige ontmoetingen. Zoals de Mongoolse generaal met wie ik wodka dronk op een bergtop, de Georgische boerenfamilie waar ik hielp met de druivenoogst of de intense, woordeloze communicatie met een Birmese monnik in een dorpstempel.
Ik voel me letterlijk de wolken en ben intens dankbaar voor alle levenslessen, de stilte met mezelf, de fysieke uitdaging en het feit dat ik zo ver heb kunnen komen op mijn fietsje, helemaal van mijn ouderlijk huis in Zwolle naar de hoogtes van deze Javaanse vulkaan. En nu ben ik hier, buiten adem in het gras met het einddoel haast in zicht. Ik hijs me weer in het zadel. De laatste zware slagen voor ik aan de kraterrand sta. Voorzichtig daal ik af langs een nauw en stijl zandpad langs de rand naar beneden, de schemerige krater in. Over een week ben ik op Bali, maar vandaag kampeer ik in een vulkaan!