Vrijgevigheid in boeddhistisch Azië
De Kanttekening
Een dakloze Myanmarees staat onder zijn paraplu op een kruispunt in de stromende regen. Hij heeft niets dan de kleren die hij draagt en zijn halfverwaaide paraplu. Wanneer een monnik de hoek om komt, doorweekt door deze vlaag van vroege moesson, twijfelt de dakloze geen moment en geeft de monnik zijn enige bezit, buigt eerbiedig en blijft zonder paraplu achter in de regen.
Als vierde jaar op rij gaat het arme Myanmar er vandoor met de titel van het meest vrijgevige land ter wereld. In de Wereld Liefdadigheids Index, jaarlijks uitgegeven door de Britse Charities Aid Foundation, zijn ook andere Aziatische landen als Thailand, Sri Lanka en Cambodja uitschieters tussen de overwegend rijke landen in de top-20 als Nederland, Canada en Australie. Ondanks de geringe welvaart in deze vier boeddhistische landen is vrijgevigheid hier een sterk verankerd onderdeel van de cultuur, mede door het geloof dat de deugd van het geven zal zorgen voor een gunstig karma en voorspoed in het huidige en het volgende leven.
Sir John Lowe, algemeen directeur van de Charities Aid Foundation (CAF), legt uit dat het doel van de stichting is om wereldwijde vrijgevigheid te stimuleren. Lowe vermoedt dat de hoge score van Myanmar en de andere boeddhistische landen te danken is aan de cultuur van het regelmatig geven van een kleine donatie, vaak gericht aan monniken. ‘De winst van Myanmar zet de traditionele denkwijze over de link tussen welvaart en vrijgevigheid op zijn kop. Het land was een paar jaar geleden nog een van de minst ontwikkelde landen ter wereld en krabbelt net weer op na een lange periode van isolatie, oorlog en bittere armoede. Het bevestigd wat we eigenlijk allemaal weten: geven draait om wilskracht en innerlijke motivatie, niet alleen om financiele middelen.’
In de index van het CAF wordt gekeken naar hoe vaak mensen doneren, niet naar het geldbedrag zelf. Volgens de stichting staat het totale bedrag vaak niet in verhouding als je een rijk land als Noorwegen vergelijkt met Sri Lanka, maar dat als je kijkt naar het percentage van het inkomen dat besteed wordt aan vrijgevigheid, het duidelijk te zien is dat er in deze Aziatische landen relatief meer gegeven wordt.
Tussen de 80 en 90% van de Myanmarezen is aanhanger van het theravadaboeddhisme, een van de drie hoofdstromen van het boeddhisme, dat ook beoefend wordt in Laos, Cambodja, Thailand en Sri Lanka. Een van de basisprincipes voor volgers van deze stroom is de kunst van het geven, wat in boeddhistische en hindoeistische cultuur bekend staat als dana; de deugd van vrijgevigheid, liefdadigheid of het geven van aalmoezen. Het woord dana stamt uit het Sanskriet en is direct gerelateerd aan het Latijnse woord donum, waardoor het in het Nederlands terecht kwam als donor, donatie en donateur. In het boeddhisme is het geven van dana een formele religieuze daad die een zuiverende werking zou hebben op de gever, zelfs als dit slechts een klein kommetje rijst is.
Volgens de kloosterregels van het theravadaboeddhisme mogen monniken niet voorzien in hun eigen etensbehoefte. In het Pali, een aan het Sanskriet verwante taal uit de tijd van de Boeddha, heet een monnik dan ook een bikkhu, wat letterlijk staat voor aalmoesbedelaar. Het idee achter het verplichte bedelen is dat de monniken een sociale verplichting hebben naar de gemeenschap toe, namelijk het verspreiden van kennis over het pad naar verlichting. Dus in plaats van zich af te zonderen in afgelegen grotten, moeten monniken elke dag met hun bedelkom langs de deuren om letterlijk restjes te bedelen bij de mensen thuis. Dit geeft de monnik de kans om te leven zonder bezit, zonder zorgen om dagelijkse voorzieningen en veel tijd om zich te wijden aan meditatie.
‘We komen twee keer per maand naar onze dorpstempel om lunch en ontbijt voor de monniken te verzorgen, ‘vertelt Thura (67). ‘We geven wat we kunnen. Soms is het alleen rijst met linzen en groenten, maar de andere maand misschien een stuk vis. Door te geven leren we om afstand te doen van materieel bezit en om te delen. We weten niet hoe de toekomst of zelfs ons volgende leven gaat zijn, maar vrijgevigheid is de eerste stap op het pad in de goede richting.’
Deze meer dan 2500 jaar oude traditie van het geven aan monniken heeft in het Tibetaans boeddhisme en het mahayanaboeddhisme van onder meer China, Korea en Vietnam een andere vorm aangenomen, maar is in Thailand, Cambodja, Laos, Myanmar en Sri Lanka nog springlevend. In deze landen heeft bijna elk dorp zijn eigen tempel met een of meerdere monniken die ondersteund worden door de lokale gemeenschap.
Het oorspronkelijke concept van de bedelmonnik die in lompen gekleed langs de deuren gaat, is tegenwoordig wel wat afgezwakt. Door het grote aanzien dat monniken genieten, staan dorpelingen vaak al ruim van tevoren langs de weg klaar met eten. En niet alleen met kommetjes rijst. Zeker in het ontwikkelde Thailand komen monniken niets tekort, want liefdadigheid stopt niet bij genoeg; naar de tempel breng je het beste eten. Vaak zijn het juist de beste curry’s, de mooiste vruchten en de duurste sapjes die in de bedelkom verdwijnen. Ook smartphones, geld en zelfs auto’s en huisjes met airconditioning worden gedoneerd en er zijn zelfs verhalen van monniken die kampen met diabetes vanwege de vele lekkernijen die elke dag geofferd worden. Toch is dit volgens de Thaise monnik Bodhijana (48) niet de norm. ‘Een groot deel van de monniken loopt elke dag, vaak blootsvoets, langs de huizen en eet simpelweg wat de dorpelingen ook eten. In andere tempels of meer afgelegen kloosters komen mensen vaak van heinde en verre om ter plekke in een tempelkeuken voor de monniken te koken. Ondanks dat we als kloosterling veel aanzien genieten, moeten we alles accepteren zoals het komt, ook als er tijdens een regenachtige dag niet veel eten is.’
Dat het systeem werkt in deze boeddhistische gemeenschappen, blijkt. De monniken krijgen meer dan genoeg te eten en hebben vaak zelfs teveel. Dit overschot wordt verdeeld onder de armen, ouderen en zieken en de laatste restjes gaan naar de honden en katten die in elke tempel schijnen te wonen.
Vrijgevigheid beperkt zich niet alleen tot het doneren van eten en drinken aan monniken, ook het onderhoud van de tempel wordt verzorgd door de gemeenschap. Zo worden er in Myanmar regelmatig processies georganiseerd waarbij een reliek uit de tempel langs de dorpen wordt gedragen en aan de mensen wordt gevraagd om een donatie voor onderhoud aan de tempel. Westerse reizigers in Zuidoost-Azië staan vaak versteld van de pracht van dorpstempels in gebieden waar mensen zelf in golfplaten hutjes wonen. De Nederlandse backpacker Rutger (29) vertelt dat hij in ‘the middle of nowhere’ in Myanmar ’s avonds eens een aansluiting miste met het openbaar vervoer, maar dat mensen hem meteen doorverwezen naar de tempel om te gaan slapen. ‘Het was echt een dorpje van niets. Geen straatverlichting, de mensen kookten op houtvuur en de weg was onverhard. Ik liep met de zaklamp van mijn telefoon door het pikdonker en zag ineens een soort gouden tempelgebouw staan, middenin de jungle. Ik moest wel twee keer in mijn ogen wrijven voor ik kon geloven dat in dit dorp zo’n tempel kon staan.’ Rutger beschrijft vervolgens hoe de volgende dag de dorpelingen in hun nette kleren langs de weg stonden om de monniken eten te geven. ‘Sommigen gaven niet meer dan een beetje rijst, maar je zag aan hun plechtige manier van doen hoeveel het voor ze betekende. Met name het beeld van zo’n heel fragiel oud vrouwtje dat met trillende handen een enkel schepje witte rijst in de kom van elke monnik schepte zal me nog lang bijblijven. Alsof ze het aan de koning van het land gaf, maar waarschijnlijk staat zij hier elke dag langs de kant van de weg.’
Zoals veel van de lessen uit het boeddhisme, gaat het bij het geven van dana niet in de eerste plaats om het geven zelf, maar om de mentale staat en intentie op het moment dat je geeft. De gegeven hoeveelheid is daarom niet relevant. Het eenvoudige offer van een bloem, een kleine dienst of een simpele maaltijd wordt dan ook gezien als een waardige vorm van dana. Boeddhisten geloven dat de ideale omstandigheden om te geven zijn: een pure gift met pure intenties aan een pure ontvanger. De pure gift komt in de praktijk neer op het geven van de juiste gift in de juiste omstandigheden, op het juiste moment en verkregen op een eerlijke wijze. Zo is het beter om een bedelend kind eten, liefde en aandacht te geven dan geld en wordt een gift van een slachthuis, alcoholfabriek of dief als minder puur gezien dan die van een dokter, leraar of timmerman. De pure intentie betekent dat je geeft vanuit je hart, met compassie voor de ontvanger, met overtuiging, aandacht en zonder verwachtingen. Een pure ontvanger is iemand die het waardig is om aan te geven, in Azië zijn dit vaak monniken en ouderen, voor wie men groot respect heeft.
Net als het Nederlandse gezegde: wie goed doet, goed ontmoet, staan veel geschriften uit het oude India vol met aanwijzingen over de baten van het geven en de zonde van het niet-geven. Zoals dit vers uit de Mahabharata, een 5000 jaar oud religieus en filosofisch epos.
Laat de rijke de arme bedelaar tevredenstellen en zijn oog leggen op een langere weg.
Rijkdom komt nu tot de een en dan tot de ander en, als de wielen van een wagen die voort blijven rollen,
wint de dwaas zijn voedsel met vruchteloze arbeid; dat voedsel, waarachtig, zal zijn ondergang zijn.
Hij voedt geen vertrouweling, heeft niemand om van hem te houden. Vol van schuld is hij die eet zonder deelnemer.
Deze oude verzen maken duidelijk dat het in het oude India als plicht werd gezien om te geven en als groot verderf om welvaart voor jezelf te houden. Zeker in het licht van deze langere weg, waarmee gedoeld wordt op reincarnatie, een van de fundamenten van het boeddhisme en veel hindoeistische stromingen. Zij geloven dat je in het ene leven als rijke geboren wordt, maar je voor hetzelfde geld in je volgende leven een bedelaar bent. Dit laat ook zien dat er een diepere dimensie verscholen gaat onder het simpele gebaar van het geven. Het doen van goede daden als vrijgevigheid wordt gezien als een training van kwaliteiten om in het huidige en het volgende leven vruchten van te plukken.
De Thaise monnik Bodhijana legt uit dat er veel voordelen kleven aan vrijgevigheid en liefdadigheid. ‘De gever ervaart vandaag liefde en waardering van anderen en in de toekomst door de wet van karma, die vertelt dat wat gegeven is uiteindelijk in een andere vorm weer bij de gever terecht zal komen.’ Ondanks deze voordelen, gaat het geven volgens hem uiteindelijk om het zuiveren van de geest. Om te vorderen op het pad van boeddhisme, schrijft de leer voor dat de beoefenaar zich ontdoet van hebzucht, begeerte, egoisme en haatdragendheid. Door iets waardevols weg te geven, ontwikkelt de gever onbaatzuchtigheid naar anderen toe, wat een transformatieve werking kan hebben op de gever. Mensen die vaak geven zouden gezondere relaties hebben en betere vriendschappen omdat zij minder verwachten van de mensen om hen heen en het de hechting aan materieel bezit vermindert. Gevers van dana krijgen dan ook het advies om te geven zonder iets terug te verwachten en zonder kwaad te zien in de ontvanger, of het nou een hooggerespecteerde monnik of een bezitloze bedelaar is. Of, in de woorden van Bodhijana, is liefdadigheid het meest effectief wanneer het gegeven wordt met vreugde, onbaatzuchtigheid en zonder oog te slaan op de kortetermijngebreken en de omstandigheden van de ontvanger.
In een van de boeddhistische soetra’s spreekt de Boeddha over zes soorten mensen die in aanmerking komen voor liefdadigheid: monniken en kluizenaars, andere mensen van religieuze ordes, armen, reizigers, daklozen en bedelaars. Andere, eerdere soetra’s spreken ook over het belang van hulp aan zieken en slachtoffers van rampen. Door de sociale hierarchie zijn het in de praktijk toch de monniken die op de eerste rang staan wat liefdadigheid betreft, ook in arme landen als Myanmar en Cambodja, waar sommige families geen geld hebben om hun eigen kinderen naar school te sturen. Toch wordt dit probleem in veel gemeenschappen ook door de tempels opgelost, die vaak fungeren als doorgeefluik voor liefdadigheid. De Sri Lankaanse docente Wani (41) legt uit hoe dit werkt: ‘Omdat veel mensen geloven dat de puurste personen om aan te doneren de monniken zijn, halen zij zogezegd het meeste uit hun gift, het hoogste aantal karmapunten zou je haast kunnen zeggen’, zegt ze lachend. ‘De tempels fungeren echter niet alleen als gebedsplaatsen, maar ook als gemeenschapshuis, onderdak voor reizigers, huisvesting voor ouderen en wezen en vaak als school voor de dorpskinderen. Op die manier komt niemand iets tekort en blijft de spirituele dimensie van het geven overeind.’
De Vlaamse Erick (31) en Michelle (30) reisden per fiets door Sri Lanka en werden inderdaad hartelijk ontvangen in verschillende dorpstempels. ‘Vaak keken mensen nogal verbaasd naar twee buitenlanders die in hun kleine dorpje aan kwamen fietsen, maar zodra we duidelijk maakten dat we een plek zochten om te slapen, werden we steevast naar de tempel doorverwezen’, vertelt Michelle. ‘Vaak kwam er dan ’s avonds wel iemand uit het dorp met een mandje fruit of een bord rijst. De monniken zelf vonden het ook nog een leuke kans om hun Engels te oefenen, dus het waren altijd mooie ontmoetingen. Zeker in armere gebieden viel het echt op dat de tempels veel meer zijn dan een religieus instituut, maar ook als ontmoetingsplaats, dagopvang en verzorgingshuis.’
Ook in Thailand werkt het systeem voor behoeftigen die geen monnik zijn. De Thaise schooldirectrice Jicki (39) legt het concept naam jai uit. ‘Naam jai is Thaise vrijgevigheid en is een systeem dat zichzelf overeind houdt. Thai geven graag en verwachten er in principe niets voor terug. Alleen gaan ze wel uit van de wederkerigheid op lange termijn. Dit komt erop neer dat we altijd bereid zijn om iets te doen voor elkaar, maar dat we er dan ook vanuit gaan dat als we zelf een keer hulp nodig hebben, dat de deuren van de persoon aan wie we gegeven hebben voor ons open staan. Op die manier geven we elkaar voldoende mogelijkheden om elkaar vrijgevigheid te tonen. Eigenlijk denk ik dat dit principe voortkomt uit de kleine plattelandsgemeenschappen waar iedereen afhankelijk is van elkaar. Je helpt je buren, want wie weet ben jij het morgen die hulp nodig heeft.’
Door deze diepgewortelde cultuur van geven en delen lijkt het erop alsof de Aziatische landen de lijst van het CAF nog lange tijd zullen blijven leiden. Het verschil tussen deze landen en het Westen is volgens algemeen directeur Lowe dat westerse landen vaak reactief geven. ‘Rampen en tegenspoed zorgen er vaak voor dat de rijke landen in actie komen. Zo zagen we in 2012 een sterke daling in de score van westerse landen omdat er dat jaar relatief weinig internationale rampen plaatsvonden, terwijl het jaar daarvoor veel gegeven werd voor onder andere de tsunami in Japan.’
Lowe legt uit dat er een duidelijke trend zichtbaar is van snel-ontwikkelende landen met een groeiende cultuur van vrijgevigheid. ‘Wereldwijde welvaart verspreidt zich, de wereldbevolking krijgt beter werk en miljoenen mensen genieten van een hoger levensstandaard en meer vrij te besteden inkomen.’ Volgens de CAF-directeur heeft deze groep mensen de potentie om een enorme impact te hebben wat betreft het oplossen van sociale problemen, noodsituaties en het transformeren van de maatschappij waar ze leven. ‘Het doel van onze stichting is simpel: we willen het debat aanwakkeren onder politici en burgers over hoe de cultuur van vrijgevigheid gestimuleerd en verankerd kan worden in de maatschappij. De wereld heeft een historische kans om een sterke gemeenschap te vormen die de levens van miljoenen mensen kan veranderen.’