De keerzijde van het Chinese succesverhaal
De Kanttekening
Van Hanoi tot Jakarta en van Rangoon tot Manilla ontvouwt zich al jaren het stille succesverhaal van de etnisch Chinese minderheid. Vrijwel overal in Zuidoost-Azië neemt deze van nature gesloten gemeenschap het economisch voortouw, hetgeen ze niet altijd in dank wordt afgenomen door de autochtone bevolking. Wanneer er in crisistijden een zondebok gevonden moet worden, staan de lokale rednecks in no time met pek en veren paraat voor de poorten van Chinatown, klaar om de Chinezen op hun plek te zetten. Daarom houdt de gemeenschap zich ondanks hun welvaren relatief in de luwte uit angst voor de volgende golf van nationalisme, die in het verleden maar al te vaak leidde tot geweld, racisme en politieke uitsluiting.
Afgelopen mei herdacht Maleisië de bloedige rassenrellen van vijftig jaar geleden waarbij honderden slachtoffers vielen, waarvan de meerderheid etnisch Chinezen. De Chinees-Maleisische Heng (71) herinnert zich de avond van 13 mei 1969 nog goed. Hij reed naar huis vanaf zijn plantage toen hij in de verte een menigte op een barricade zag staan. ‘Ik dacht geen seconde na en ben er plankgas langsgereden. Mensen sprongen aan de kant, maar volgens mij heb ik niemand geraakt. Later kwam ik erachter dat dit mijn leven heeft gered.’ Die nacht braken er door onvrede over de toenmalige verkiezingsuitslag rellen uit in verschillende delen van het land. Maleise bendes gewapend met kapmessen plunderden Chinese winkels en staken honderden mensen neer. Zelfs toen het leger kwam om orde op zaken te stellen, berichtten buitenlandse journalisten dat soldaten lukraak Chinese huizen beschoten.
Van de Chinezenmoord van 1740 in Jakarta waar Nederlanders duizenden Chinezen ombrachten tot de rassenrellen in Maleisië en van plunderingen van Chinese winkels in Vietnam tot nepnieuws in de Indonesische media over Chinese machtscomplotten. Geweld en discriminatie jegens de Chinese minderheid in Zuidoost-Azië zijn geen nieuw fenomeen. Door hun geschiedenis van onderdrukking en machtige handelspositie worden zij door afgunstige autochtonen de joden van Azië genoemd. Net als de joden in Europa werden zij traditioneel geweerd uit het publieke bestel, de landbouw en andere sectoren, wat er toe leidde dat de Chinezen overgeleverd waren aan hun eigen handelsnetwerk en werk in de private sector. Helaas is hun daaropvolgende succes in de handel tevens hun zwakke plek en zijn deze joden van Azië bij tijden slachtoffer van lynchpartijen, onderdrukking en politieke uitsluiting.
‘Dat ze ons de joden van Azië noemen, komt deels voort uit racisme en deels omdat we nou eenmaal bekend staan als goede handelaren’, zegt de Chinees-Maleisische universiteitsdocente Melissa (54). Volgens haar komt dit succes doordat haar voorvaderen ver van hun thuisland moesten leren overleven in een relatief vijandige omgeving en is hun welvaart is beslist niet vanzelf gekomen. ‘Mijn overgrootouders waren straatarm toen ze hier aan land kwamen, hebben hun rug gebroken en discriminatie en geweld moeten ondergaan om zich staande te houden. Soms denk ik dat al deze tegenslagen ons juist zo sterk en vindingrijk hebben gemaakt. Het heeft onze gemeenschap geleerd zelfvoorzienend te zijn en op elkaar te steunen.’
De economische statistieken liegen er niet om in Maleisië. Ondanks dat etnisch Chinezen slechts 23 procent van de bevolking uitmaken, is bijna driekwart van de allerrijkste Maleisiërs van Chinese afkomst. Net als in Indonesië, de Filipijnen, Vietnam, Laos, Thailand, Cambodja en Myanmar is het verschil in gemiddeld economisch welvaren tussen de lokale bevolking en de Chinese minderheid significant en zijn de Chinezen de drijvende kracht achter de economie van deze Zuidoost-Aziatische landen.
Lim (46) staat boven een stapel stoommanden vol dimsum onder het zwakke peertje van zijn kraam op de ochtendmarkt. De zon gaat pas over een uur op, maar de hele staat bruist al van het leven. Chinese dames kibbelen over de prijs van een kilo vis, de tafeltjes bij de noedelkraam zitten vol en in het theehuisje op de straathoek lezen mannen het nieuws uit het lokale Kantonese dagblad. Terwijl de rest van de stad nog slaapt is de Chinese gemeenschap in de Maleisische stad Ipoh al in volle bedrijvigheid.
‘Onze buren worden nu pas wakker, maar de Chinezen zijn al urenlang in touw’, vertelt Lim. ‘Overal waar wij komen, werken we hard en zijn we succesvol. Kijk maar naar Singapore, daar zijn Chinezen in de meerderheid en het is een van de rijkste landen ter wereld. Misschien komt het omdat we hier dichter bij de evenaar zitten. Door het warme klimaat werken de mensen vaak wat minder hard, maar wij hebben nog steeds de Chinese winter in ons bloed, dus werken we ons een ongeluk’, lacht hij.
Werken op z’n Chinees
Diepere redenen achter het Chinese arbeidsethos kunnen volgens cultureel antropoloog Kenny Chong (39) gevonden worden in de confucianistische waarden van het oude China. ‘Naast spaarzaamheid, loyaliteit, toewijding en sociale harmonie is hard werken een van de kernwaarden binnen het confucianisme. Daarnaast gelooft de leer sterk in het onvermogen van de mens om zich als individu staande te houden. Daarom worden familie, vertrouwelingen en een hecht netwerk gezien als fundamenteel voor het overleven van de gemeenschap.’ Chong legt uit dat de de confucianistische ethiek het idee bevordert dat elk individu tot een grotere samenleving behoort en dat economische welvaart de gemeenschap als geheel ten goede moet komen in plaats van alleen het individu.
Vanuit deze cultuur is het zogenaamde bamboenetwerk ontstaan, een enorm informeel web van hechte, persoonlijke relaties tussen Chinese handelaren in Zuidoost-Azië waarbinnen gehandeld wordt op basis van vertrouwen. Deze basis heeft geen wetten, contracten en overheidsbescherming nodig, met als gevolg dat het bamboenetwerk in stand blijft in tijden van economische tegenslag, uitsluiting en onderdrukking. Binnen dit efficiënte netwerk helpen vrienden, kennissen en relaties elkaar en bieden zij een informeel, soms clandestien, platform voor transport en transacties. Hierdoor lukte het de Chinezen te floreren in de vaak semi-wetteloze economieën van de regio.
Zoals het Britse zakenblad Management Today schrijft: ‘de mogelijkheid om te handelen in ruige zakelijke omgevingen die voor niemand anders toegankelijk zijn, zorgt ervoor dat de Chinezen er altijd als eerst bij zijn wanneer een economie op gang komt. Het is de vroege vogel die de hoogste marge vangt.’
Door dit vermogen om snel te handelen zijn de zogenaamde overzeese Chinezen een sleutel geweest in de opbouw van de regionale economieën en waren zij de eersten die na de economische hervormingen van de jaren zeventig handelsbetrekkingen aangingen met China. Terwijl westerse multinationals nog worstelden met ingewikkelde contracten, tussenpersonen en het winnen van vertrouwen, vertrokken dankzij het bamboenetwerk de eerste containerschepen al uit de Chinese havens.
Door deze kleine vertrouwenskring, de angst voor afgunstige buren en een onveilig politiek klimaat buiten de muren van Chinatown leven Chinese gemeenschappen in Zuidoost-Azië relatief geisoleerd van de lokale bevolking. Deze afzondering en hun relatieve welvaart zijn zowel hun troef als hun zwakke plek, aangezien beide elementen voeding zijn voor de haatrethoriek van hun nationalistische landgenoten. De zogenaamde sinofobie, ofwel angst voor Chinezen, reikt al terug naar de koloniale tijd, toen in het westen het idee bestond dat Chinezen barbaren zouden zijn en een gevaar voor de handel. Dit werd vanaf de jaren vijftig aangevuld door anticommunistisch sentiment en later met de angst dat de Chinezen de nieuwe wereldorde gaan bepalen. Dit anti-Chinese sentiment steekt meestal de kop op in crisistijden en uit zich in discriminatie, valse beschuldigingen, brandstichting, verkrachtingen en zelfs lynchpartijen. Zo liep een economische crisis in Indonesië in 1998 uit op grote moordpartijen waarbij vooral veel Chinese slachtoffers vielen en werden in Vietnam Chinese fabrieken in brand gestoken tijdens spanningen tussen de Chinese en Vietnamese overheid.
Van oudsher hebben Chinese gemeenschappen in Maleisië en Indonesië het meest geleden onder geweld en discriminatie. In vergelijking voelen Chinezen in Cambodja, de Filipijnen, Myanmar en Thailand zich tegenwoordig relatief veiliger, al zijn ook zij de onderdrukking die hun ouders en grootouders hebben ondergaan niet vergeten. Zo kwamen er naar schatting 200.000 etnisch Chinezen om in het Cambodja van Pol Pot, werden Chinese taal en cultuur onderdrukt in verschillende golven van nationalisme in Thailand, leed de Filipijns-Chinese minderheid onder valse beschuldigingen en gewelddadige invallen van de overheid en ontvluchtten veel Chinezen Myanmar in de jaren zeventig vanwege onderdrukking en anti-Chinese rellen op straat.
De valse beschuldigingen jegens de Chinese gemeenschappen gaan van verdenking op banden met de communistische overheid in Beijing tot complottheorieën over Chinese machtsovername, politieke infiltratie en hun gebrek aan respect voor de islam op Indonesische social media.
‘Al die verhalen zijn grote onzin’, roept Lim van achter zijn dimsumkraam. ‘Ten eerste hebben wij niets te maken met de communisten in Beijing. Dat zou hetzelfde zijn als we al onze moslimburen zouden zien als terroristen als er aan de andere kant van de wereld een aanslag wordt gepleegd in naam van de islam. Ten tweede wonen wij al generaties lang in Maleisië. Dit is de grond waar ik ben geboren en ook zal sterven. Sterker nog, ik ken helemaal niemand in China.’
‘Ik begrijp niet waarom wij elke keer de dupe zijn als het land problemen heeft’, zegt de Chinees-Maleisische Jenny (31). ‘Mijn ouders zijn nog steeds getraumatiseerd door de rellen van 1969. Het beeld van bendes met kapmessen die je winkel leegroven gaat niet zomaar weg. Onze buurman heeft nog altijd pepperspray en een honkbalknuppel paraat staan voor als het weer mis gaat.’
De komst van de Chinezen
De meeste Chinese immigranten in Zuidoost-Azië komen oorspronkelijk uit een regio aan de Chinese zuidkust. Stammen als de Hoklo, de Kantonezen, de Hakka en de Chaozhounezen emigreerden vanwege grote armoede en hongersnood in hun thuisland en omdat ze gewilde werkkrachten waren bij de toenmalige Portugese, Nederlandse en later Engelse kolonisten. Zo stonden Chinezen bij de Nederlandse koloniale autoriteiten bekend als vindingrijke, harde werkers en ondanks de bestaande vooroordelen over Chinezen werd hun deelname in de VOC-economie gestimuleerd.
Aanvankelijk werkten deze nieuwkomers onder erbarmelijke omstandigheden in landontginning, op plantages en in de bouw, maar door verdeel-en-heerspolitiek van de koloniale machthebbers groeide de Chinezen uit tot de dominante handelsklasse terwijl de lokale bevolking werkte op de plantages van de westerse landgoederen. Deze koloniale politiek van raciale scheiding wordt gezien als een van de oorzaken voor het klasseverschil tussen de Chinezen en de lokale bevolking en heeft geleid tot het feit dat veel Chinese-Maleisiërs tot op heden geen fatsoenlijk Maleis spreken en zich sterk identificeren met hun Chinese identiteit.
Toen na de Tweede Wereldoorlog de Zuidoost-Aziatische landen hun onafhankelijkheid begonnen te verkrijgen, brak een tijd aan van hernieuwd nationalistisch sentiment. In de nasleep hiervan werden veel Chinezen die er al generaties woonden ineens bestempeld tot illegale immigranten en werden zij door nieuwe wetten geweerd uit bepaalde beroepsgroepen en het publieke bestel. Zo stelde de Maleisische overheid in 1970 wetten in die de autochtone bevolking voorrang gaf in hoger onderwijs, het kopen van huizen en het bekleden van hoge politieke functies.
De Maleise bouwkundestudent Mohammed (27) begrijpt goed waarom dit beleid destijds werd ingevoerd. ‘De Maleiers zijn nou eenmaal met een achterstand begonnen na de onafhankelijkheid en werken nu aan een inhaalslag. Dat de meerderheid, wij dus, de zwaarste stem had in de opbouw van een nieuw Maleisië is alleen maar logisch toch? En er moest ook iets gebeuren. De meeste Chinese-Maleisiërs spraken geen fatsoenlijk Maleis, maar trokken achter de schermen wel aan de touwtjes in dit land. Omdat veel grote bedrijven in handen zijn van Chinezen kunnen Maleiers alleen voor hen werken als we Mandarijn spreken. Dat gaat te ver.’ Tegelijkertijd geeft Mohammed aan hoe dit voorkeursbeleid zijn generatie achterover liet leunen en ervoor zorgde dat Maleise afgestudeerden vaak in een comfortabel en veilig kantoorbaantje rollen en daar zo lang mogelijk blijven. ‘Nu de ongelijkheid voor een deel is rechtgetrokken, moeten we af van deze voorkeursbehandeling en moeten ook de Maleiers leren op eigen benen te staan.’
Universiteitsdocente Melissa bevestigt dat de Maleiers nu alles op een presenteerblaadje aangeboden terwijl Chinezen daar keihard voor moeten werken. ‘Maar ergens wil ik niet dat dit verandert’, zegt ze voorzichtig. ‘Als je niet rekent op hulp van buitenaf word je sterker. In onze cultuur geloven wij dat zelfvoorzienendheid leidt tot succes. Natuurlijk wil ik ook de oneerlijke behandeling stoppen, want die ondertoon van constante onzekerheid en angst blijft. De oorlogstrommel wordt met regelmaat geslagen en nationalistische, religieuze en politieke organisaties herinneren ons eraan dat wij nergens recht op hebben en dat alles in dit land toebehoort aan de Maleiers. Wanneer er een demonstratie is van een van deze organisaties sluiten wij de deuren en blijven we op overheidsadvies thuis.’
Ondanks beloften van de nieuwe Maleisische regering om de discriminerende wetten af te schaffen, lijkt premier Mahathir Mohamad onder druk van zijn Maleise achterban onwillig om de daad bij het woord te voegen. Vooralsnog lijkt de Maleis nationalistische stem nog niet uitgedoofd. Daarom lijkt het erop dat de Chinezen zich voorlopig nog moeten beroepen op hun zelfvoorzienendheid en op niemand moeten rekenen behalve hun eigen Chinese buurman.