De vergeten roots van een oude gemeenschap
De Kanttekening, 19 augustus 2019
Negen landen waaronder Nederland, Irak en Portugal zijn overeengekomen om samen met Unesco en de Indiase overheid de vergane havenplaats Muziris onder de aandacht te brengen. Deze Zuid-Indiase haven, volgens archeologen gelegen vlak buiten de huidige stad Kochi, staat symbool als de kraamkamer van de Specerijenroute, de culturele uitwisseling tussen oost en west en de verrassende komst van het christendom naar India, lang voor Europese missionarissen er voet aan wal zetten. De peperhandel, die de basis vormde voor dit contact, ligt ook vandaag de dag nog voor een groot deel in handen van een van de oudste christelijke gemeenschappen ter wereld, die hun afkomst herleidt naar niemand minder dan de apostel Thomas.
De specerijenexport van Zuid-India naar de rest van de wereld bedraagt bijna 100.000 ton per jaar en brengt al meer dan vijfduizend jaar grote welvaart naar de regio. Van de eerste Egyptische en Babylonische handelsmissies tot de huidige containerschepen die aanmeren voor dit ‘zwarte goud’ en andere specerijen. Ondanks een turbulente geschiedenis van vervolging, bekering en een koorddans op het flinterdunne draadje van het kastensysteem, hebben de christenen in deze kustregio al bijna tweeduizend jaar standgehouden en zijn ze sinds de klassieke oudheid een spil in het web van de lucratieve peperhandel.
Het waren deze christenen die de Portugese ontdekkingsreiziger Vasco da Gama aantrof toen hij in 1498 als eerste Europeaan via Kaap de Goede Hoop de Indiase zuidkust bereikte. Volgens de lokale overlevering kwam het Woord van God niet recentelijk, maar bijna tweeduizend jaar geleden naar India, bezorgd door de apostel Thomas, ofwel Ongelovige Thomas, bekend vanwege zijn initiële ongeloof in de wederopstanding van Jezus. Deze discipel van Jezus stichtte hier de Kerk van Malabar, die vanaf de komst van de Portugese missionarissen moest concurreren met het dominante katholicisme.
Hoewel de historische feitelijkheid van Thomas’ missie naar India in zowel wetenschappelijke als kerkelijke kringen ter discussie staat, bestaat er volgens de zogenaamde Thomaschristenen in de zuidelijke staat Kerala geen twijfel over zijn komst naar deze regio. Priester Darwin Peter (40) staat voor zijn kerk in het vissersdorp Chombala en glimlacht geduldig op de vraag of de apostel hier wel echt geweest is. ‘Het is niet eens een vraag voor ons. Er zijn geschriften uit de derde eeuw die het verhaal vertellen van Thomas’ reis vanuit Jeruzalem, zijn aankomst hier en hoe hij aan onze kust de eerste Indiase kerken stichtte. Waarom zouden we daaraan twijfelen? Daarbij moet je dit soort teksten en gebeurtenissen niet langs de wetenschappelijke meetlat willen leggen. De magie vind je tussen de lijntjes door, maar die raak je kwijt als je hem probeert te vangen. Als we die weg inslaan kan iedereen zijn of haar geloof wel opdoeken.’
Volgens deze derde-eeuwse geschriften, genaamd de Handelingen van Thomas, kwamen de twaalf apostelen na de dood van Jezus bijeen in Jeruzalem en werd er door loting bepaald wie het Woord in welk gebied zou verkondigen. Thomas kreeg India toebedeeld, maar weigerde omdat hij de taal niet sprak en zichzelf niet sterk genoeg achtte voor zo’n verre en gevaarlijke reis. Door een wonderlijke tussenkomst van Jezus echter belandde Ongelovige Thomas toch op een koopvaardijschip dat richting India zeilde en accepteerde hij zijn lot. Darwin Peter merkt vrolijk op dat ook vandaag de dag veel mensen bang zijn om naar India te komen. ‘Maar’, lacht de priester, ‘Kerala staat bekend als God’s Own Country. Zodra je hier eenmaal voet aan wal zet, ben je verkocht’.
De zuidwestelijke staat Kerala staat al sinds de verre oudheid in de kijker bij handelaren vanwege haar weelderige tropische rijkdom. In die tijd stond de regio bekend als Malabar, wat in de lokale taal Malayalam staat voor berghelling. Kerala beslaat een smalle landstrook ter grote van Nederland aan de westkust van het Indisch subcontinent, aan de ene kant begrensd door de Arabische Zee en aan oostzijde door het gebergte van de West-Ghats met haar ondoordringbare jungle. Elk jaar geniet de staat een enorme hoeveelheid regen waardoor het een van de meeste vruchtbare gebieden van India is, rijk aan kokosnoten, tropisch fruit en specerijen als kaneel, kardemom, peper, nootmuskaat en kruidnagel. Ondanks de ruige overtocht meerden Babylonische, Assyrische en Egyptische schepen al ruim vijfduizend jaar geleden aan in Muziris en andere havens van Kerala,op zoek naar deze kostbare specerijen. De Grieken, Arabieren en Romeinen volgden in de daaropvolgende millennia vanuit havens aan de Rode Zee en de Arabische zuidkust. In deze periode begonnen Joodse, Arabische en ook enkele Europese handelsposten te ontstaan in de havensteden van Kerala,te zien aan de vondst van Romeinse munten en wijnkruiken, de Arabische gezichtskenmerken in veel islamitische kustplaatsen en de nog altijd bestaande Joodse gemeenschap in de stad Kochi.
In de klassieke Indiase Sangamliteratuur staat geschreven hoe Romeinse schepen beladen met goud aanmeerden in de havens van de Malabarkust op zoek naar de gewilde specerijen. Ook aan het begin van het christelijk tijdperk bereikten deze kostbare goederen de verste uithoeken van Europa. De net-gekerstende Thomaschristenen stonden al gauw vooraan in de peperhandel aangezien de eerstbekeerden voornamelijk Joodse handelaren en welgestelde brahmanen van de hoogste kaste waren met een groot handelsnetwerk. De vele kooplui in de handelsketen tussen de havens van Malabar en de keukentafels van de Europese adel beschermden hun monopolie op de peperhandel door de meest wilde en onwaarschijnlijke verhalen over herkomst van de specerijen te verspreiden. Hierdoor had het gros van de eindgebruikers niet het flauwste benul over het bestaan van het verre India, laat staan over het feit dat de dure pepers mogelijk geplukt werden door hun christelijke broeders, duizenden kilometer oostwaarts.
De lokale peperboer Shiju (38) loopt in hoge kaplaarzen door zijn peperplantage en vertelt trost over zijn product. ‘Deze pepers gaan al meer dan vijfduizend jaar alle wereldzeeën over en brengen ons al generaties lang voorspoed. Het is wel een gek idee dat de specerijen via vele tussenhandelaren vaak verder reisden dan de meeste kooplui zelf. Ik denk niet dat mijn voorouders konden vermoeden dat ze pepers oogsten voor rijke christelijke edelen in Europa.’ Shiju legt uit dat de apostel Thomas in het jaar 52 na Christus aankwam in Kerala. ‘Vermoedelijk zeilde hij mee op een van de Arabische handelsvloten en kwam hij terecht in een Joodse nederzetting hier aan de kust, van waaruit hij de eerste welgestelde families bekeerde. Het gewone volk zoals mijn voorouders volgde snel. We hebben veel te danken aan deze kleine peperbesjes, want zonder hen had het christendom ons misschien nooit bereikt.’
De komst van Thomas naar India is weliswaar moeilijk te bewijzen, maar toch is de oudheid van de christelijke gemeenschap onomstreden. De meeste historici houden het op de derde of vierde eeuw toen Perzische christenen zich in Kerala vestigden om vervolging in eigen land te ontsnappen. Door de grote vraag naar specerijen in hun thuisland, was het voor deze immigranten een logische stap om in de peperhandel te stappen en versterkten zij de christelijke aanwezigheid in Malabar. Deze pre-Portugese kerkgemeenschap bleef trouw aan hun thuiskerk in Perzië, die de Oost-Syrische liturgie volgde. Dit Syrisch christendom heeft geen betrekking op het land Syrië, maar op de eerste theologische geschriften in deze christelijke stroming en hun traditionele liturgie die geschreven is in het Syrisch, een dialect van het Aramees, wat de oorspronkelijke taal van de Bijbel is. Dit Oost-Syrisch christendom volgt de stroom van het Nestorianisme die, in tegenstelling tot het Vaticaan, de scheiding tussen de goddelijke en menselijke natuur van Jezus benadrukt.
Vanaf de komst van de Perzen volgde ook een grotere stroom missionarissen en werd de Malabarkust officieel ingelijfd als onderdeel van de Oost-Syrische Kerk en werd de regio geleid door een Mesopotamische patriarch vanuit de toenmalig Perzische hoofdstad Ctesiphon, 35 kilometer ten zuiden van het huidige Bagdad. Sporen van deze roots in het Oost-Syrisch christendom zijn nog altijd te zien in enkele gebruiken van de Thomaschristenen zoals het dragen van een hoofddoek tijdens het bidden en de van oorsprong Aramese naam qurbana voor hun eredienst. Ook hebben veel families nog oude namen uit het oosters christendom als Kurian, Stephanos en Markose.
Naast deze elementen uit het Syrisch christendom heeft ook het hindoeïsme grote invloed gehad op de vorming van de Thomasgemeenschap. Ondanks dat het kastensysteem officieel geen rol speelt binnen het christendom en het later zelfs nadrukkelijk verboden werd door de Portugese kolonisten en in de huidige Indiase grondwet, werden de Thomaschristenen vanwege hun hoge afkomst en welgesteldheid gezien als pure of reine kaste. Dit betekende dat ze privileges genoten die eigenlijk alleen voor de hoge hindoekasten waren weggelegd en werden christenen door lokale machthebbers ingezet als tussenpersoon in de peperhandel, kregen ze plantages toebedeeld in het binnenland en hadden ze net als de lokale adel het speciale voorrecht olifanten en paarden te berijden. Ondanks dat hun positie in het kastenstelsel vanaf de negentiende eeuw aan het wankelen werd gebracht door het verschuiven van machtsverhoudingen, zorgen de huidige Thomaschristenen er nog altijd angstvallig voor dat hun gemeenschap niet ‘vervuild’ wordt door mensen van lagere kasten. Hierdoor is een ingewikkeld systeem ontstaan waarin christenen weliswaar niet met familieleden tot vier generaties terug mogen trouwen, maar ze ook niet mogen trouwen met iemand van buiten de relatief kleine gemeenschap. ‘In mijn kerk wil ik er niets van horen, zegt priester Darwin Peter. ‘Maar in de praktijk komt het erop neer dat zelfs nieuw-bekeerde christenen uit lagere kasten worden gezien als onrein’. Volgens hem toont deze angstvallige exclusiviteit dat de Thomaschristenen zich terdege bewust zijn van hun kwetsbare positie. Ingeklemd tussen een hindoemeerderheid en een snelgroeiende islamitische gemeenschap voelen de christenen, ondanks hun hoge sociaalecononmische status, hoe afhankelijk ze zijn van deze status, hun connectie met de buitenlandse kerk en de peperhandel.
Vanaf de zevende eeuw raakte het oude netwerk van de Specerijenroute langzaam in verval. Dit begon met het instorten van het Romeinse Rijk en haar infrastructuur en ging verder tijdens de ingrijpende geopolitieke veranderingen en chaos rond de Islamitische en Mongoolse Veroveringen in het Midden-Oosten. De prominente christelijke aanwezigheid in deze regio verdween bijna geheel door massamoord, verdrijving, gedwongen migratie of al dan niet vrijwillige bekering. Hierdoor raakte de Thomaschristenen in Kerala afgesneden van hun moederkerk in het Perzische Rijk. In deze periode ontwikkelde het Zuid-Indiase christendom een sterk eigen karakter met eigen culturele elementen en zelfs leengebruiken uit het hindoeïsme, wat te zien is aan de architectuur van veel oude kerken in het kustgebied. ‘Vergelijk onze kerk maar eens met de Shivatempel verderop’, zegt Shiju. Er brandt altijd een olielampje, net als bij onze hindoeburen, en er staat een grote koperen mast voor de kerkdeur, die in tempels symbool staat voor het buiten houden van onzuivere elementen. Maar deze staat bij ons naast een groot stenen kruis zodat je je niet vergist’, lacht de peperboer’. De christenen hebben tevens veel rituelen overgenomen uit het hindoeïsme, zoals het stukslaan van een kokosnoot voor een altaar als metafoor voor het vernietigen van je ego en het neerbuigen voor God.
De islamitische veroveringen leidden uiteindelijk tot de Val van Constantinopel in 1453. Dit was een dubbele nederlaag voor de Europese staten. Enerzijds werd hun de toegang tot het Heilige Land schijnbaar definitief ontnomen, maar ook de handelsroutes met het oosten waren in handen van hun Ottomaanse aartsrivaal. Daarom zochten de Portugezen een alternatieve passage naar India, die uiteindelijk leidde tot de ontdekking van de zuidelijke doorgang naar de Indische Oceaan via Kaap de Goede Hoop. Op 20 mei 1498 meerde Vasco da Gama met zijn bemanning aan ten noorden van Kochi.
Doordat dat de internationale handel van en naar Zuid-India in de voorgaande jaren een flinke klap had opgelopen, was ook de kennis over dit verre deel van Azië beperkt bij de Europeanen. Op zoek naar een oosterse bondgenoot en handelspartner,was het voor de Portugezen dan ook een verrassing om een bloeiende christelijke gemeenschap aan te treffen aan de andere kant van de toen bekende wereld.
Met een zekere trots en gevoel van broederschap benaderden de Thomaschristenen Vasco da Gama en zijn bemanning, maar al snel bleek dat beide partijen een nogal andere vorm van christendom beleden. De afstand, de lange periode van afzondering van hun Perzische patriarchen, de ingeslopen hindoegebruiken en de reeds bestaande verschillen tussen het oosterse christendom en het katholicisme bleken niet te passen binnen het plaatje en de machtsambities van de Portugese nieuwkomers.
Het duurde dan ook niet lang voor de eerste missionarissen zich begonnen te verspreiden over de gebieden binnen de nieuwe Portugese invloedssfeer. Deze golf van katholicisme zorgde al snel voor een breuk binnen de gemeenschap van Thomaschristenen die tegenwoordig nog altijd zichtbaar is. De meerderheid van de gemeenschap zwichtte voor de Portugese missionarissen en gingen een volledige gemeenschap aan met het Vaticaan. Tegenwoordig volgt deze groep niet de exacte Latijnse ritus, maar vormen hun eigen Syro-Malabarkerk die valt onder de Oosters-Katholieke Kerk. De overige Thomaschristenen verzetten zich fel tegen de koloniale machtspolitiek en de agressieve bekeerdrang van de nieuwkomers. Zij hernieuwden het eeuwenoude verbond met de Syrische Kerk en vormden hun eigen orthodoxe kerk, die sindsdien nog enkele malen is opgesplitst. Volgens Darwin Peter zijn deze orthodoxen tot vandaag de dag de trouwste christenen. ‘Zij verloochenden hun eigen voorouders niet en zijn niet gezwicht voor het westerse christendom. Alsof de Portugezen meer recht hadden op het Woord van God dan wij. Sterker nog, toen het grootste deel van Europa nog in bosgeesten geloofde, werden hier al kerkdiensten opgedragen.’
Ondanks de verschillen in het belijden van het christendom, profiteerde de Thomaschristenen proportioneel het meest van de hernieuwde specerijenhandel met het westen. Tot vandaag de dag is een groot deel van de peperplantages in handen van de christelijke gemeenschap, die zowel in invloed als in getale groeide onder Nederlandse, Franse, Deense en Engelse koloniale machthebbers.
Nog altijd staan de Thomaschristenen bovenaan de sociaaleconomische ladder van Kerala, met de hoogste opleidingsgraad, de beste kwaliteit huizen, de laagste geboortecijfers, het laagste percentage onder de armoedegrens en hoge buitenlandse geldzendingen door de vele hooggeschoolde professionals die goedbetaalde banen in het buitenland hebben gevonden. De gemeenschap domineert nog steeds de handel in specerijen als peper, korianderzaad, kurkuma, komijn, fenegriek, venkelzaad, nootmuskaat en kardemom en in landbouwgebieden zijn veel christenen landeigenaar en werken hindoes uit lagere kasten op het land. De handel in oeroude cash crops heeft de christenen van de Malabarkust grote welvaart bezorgd, net als later geïntroduceerde plantageproducten als thee, koffie en rubber.
Ook in de eenentwintigste eeuw vindt de export van specerijen plaats vanuit de zeehavens in het gebied rond Muziris, de stad die de peperhandel enkele millennia domineerde tot haar ondergang tijdens een grote orkaan en overstroming in 1341. Tegenwoordig bevindt de grootste haven zich in de stad Kochi, wat ook voor de Portugezen, Nederlanders en Britten hun voornaamste handelsbasis en machtscentrum in de regio was, en waar tot vandaag de dag nog de grootste christelijke populatie van Kerala te vinden is.
De vele verschillende culturen die Kerala bezochten en beïnvloedden hebben mogelijk bijgedragen aan een geschiedenis van relatieve harmonie tussen de vele stammen, kasten, bevolkingsgroepen en religies. Van de eerste Egyptische expedities tot de Romeinen in Muziris en van de Portugese en Nederlandse kolonisten tot de huidige toeristenstroom naar de natuurwonderen van God’s Own Country. Maar ondanks bijna tweeduizend jaar tolerantie zijn de christenen zich de afgelopen jaren extra bewust geworden van hun kwetsbare positie als religieuze minderheid. Sinds de pro-hindoepartij van Narendra Modi in 2014 aan de macht kwam, is het aantal geweldsincidenten jegens kerkgangers, predikanten en missionarissen bijna verdubbeld volgens de Nederlandse stichting Open Doors. Het grootste deel van deze geweldsincidenten vindt weliswaar ver van Kerala plaats, in staten als Orissa, Uttar Pradesh en Gujarat waar de lokale culturele verhoudingen anders liggen, maar desondanks is het hindoenationalisme ook in Kerala in opkomst. Zo werden er in de afgelopen decennia kerken beschadigd, werd een Amerikaanse missionaris neergestoken en waren pasbekeerde christenen uit lage kasten het slachtoffer van intimidatie en geweld.
Daders zijn vaak leden van extreemrechtse hindoegroeperingen als Rashtriya Swayamsevak Sangh en Sangh Parivar die het christendom zien als een buitenlandse, invasieve godsdienst. Zij richten zich voornamelijk op de nieuwe evangelische kerkstromingen met actieve, vaak buitenlandse, missionarissen die laagopgeleide hindoes uit de onderklasse van de maatschappij en achtergestelde bergstammen bekeren tot het christendom. De nationalistische hindoegroeperingen zijn de afgelopen jaren enorm gegroeid en hebben een krachtiger stem gekregen in het politieke bestel van Kerala, tot grote zorg van kerkleiders als Dr. John Dayal (53). Hij vertelt dat de situatie alarmerend is voor zowel moslims als christenen. ‘De actiegroepen zijn erg agressief geworden waardoor veel van ons zich niet meer veilig voelen. Dit soort intolerantie is vreemd in de cultuur van Kerala, waar mensen van verschillende geloofsgroepen al meer dan tweeduizend jaar in harmonie samenleven. Als mensen deze cultuur van haat en geweld niet resoluut de rug toekeren, vrees ik dat het grote schade zal aanrichten in de nabije toekomst.‘
‘We zijn bang dat mensen in de naam van religie uiteen zullen drijven’, zegt priester Jose Frank, (69) staande vlak naast de Thomaskapel in Kodungallur, waar de apostel in het jaar 52 aan zou zijn gekomen. ‘Ook christenen worden krampachtiger en fanatieker. Sommigen komen zelfs op de biechtstoel bekennen dat ze een cakeje uit een hindoetempel gegeten hebben.’ Daarnaast valt het de priester op dat de afgelopen jaren moskeeën, tempels en kerken steeds schreeuweriger worden gerenoveerd en gemoderniseerd. ‘Alsof we een bevestiging nodig hebben van onze identiteit door zulke bombastische godshuizen te bouwen. Daarbij wijzen alle geloofsgroepen naar elkaar en wordt het een soort religieuze wapenwedloop die volgens mij alleen maar slecht kan aflopen. Dit is de kiem voor fundamentalisme, waarin iedereen zich dieper ingraaft. Maar politici schreeuwen alleen en de politie kijkt bij incidenten het liefst de andere kant op, omdat niemand zijn hand in het kruitvat van kaste en religie wil steken. Maar intussen verslechterd de situatie in onze tolerante staat zorgwekkend en dromen wij ouderlingen over die goede oude tijd toen we met kerst koekjes gingen brengen bij onze hindoe- en moslimburen. We hopen dat ook deze storm voorbij gaat en we samen kunnen genieten van de culturele erfenis die al vanaf het tijdperk van Muziris onze Malabarkust verrijkt.’