Genoeg, 31 mei 2021
Omdat een fiets repareren in de jungle nogal een lastige opgave is, moet ik voor complexe operaties naar een stad enkele uren hier vandaan. In onze omgeving kunnen fietsenmakers banden plakken, Chinese remblokjes installeren met een levensduur van twee weken of een kwak smerige motorolie op je ketting vegen. Handig als dat is wat je nodig hebt, maar als je versnellingssysteem of je trapas in de kreukels ligt, dan wil je waarschijnlijk liever een paar uur onder je fiets in een tuktuk liggen dan dat de lokale fietsheld er met een hamer op tekeer gaat. Ik spreek uit ervaring.
Zo zit ik vandaag met onze bevriende tuktukchauffeur Santosh in zijn gezellige groengele koekblik op weg naar Mysore, een grote stad in de naburige staat Karnataka. Hier heb ik een fietsenmaker gevonden die zich aan de operatie wil wagen en warempel de benodigde onderdelen heeft. Elske wordt misselijk op de bergweggetjes en zit voorin waardoor ik dus half onder mijn fiets gevouwen op de achterbank lig. Lekker drie uurtjes hobbelen en een dutje doen met mijn hoofd tegen het zadel.
Iets waar ik me in mijn benarde positie wel op kan verheugen is een van mijn favoriete restaurants in de grote stad. Net als in Kerala eten mensen hier dosa voor ontbijt, een soort hartige pannenkoek gemaakt van rijst en linzen, samen met een groentestoofpotje en kokosnootchutney. Voor mijn ongetrainde palet zijn er geen extreem grote verschillen tussen de keukens, maar is het vooral dat de restaurants in de stad meer keuze hebben en wat luxer zijn dan de kleine kantines in het achterland. Vooral de Mysore masala dosa schijnt extra lekker te zijn en als we daarna nog een rondje om het koninklijk paleis en over oude bloemenmarkt maken, kunnen we misschien lunchen in een Punjabi-restaurant, waar ze fantastische Noord-Indiase paneercurry’s serveren.
Echter, als ik enthousiast aan Santosh voorstel om Mysore dosa’s en paneer te gaan eten, zie ik zijn gezicht betrekken. ‘No good, no good’, zegt hij resoluut. ‘Karnataka food, problem.’ Ondanks dat Mysore en ons dorp even ver uit elkaar liggen als mijn geboorteplaats Zwolle en Amsterdam, kom ik erachter dat Santosh zich allesbehalve op zijn gemak voelt aan deze kant van de staatsgrens. Hij kan de mensen maar met moeite verstaan, maar het ergste is het eten. Waar ik alleen zie dat de chutney wat dunner is en de stoofpot wat anders gekruid, is het voor Santosh bijna ondenkbaar hier te gaan eten. Om van de Punjabi-curry’s maar niet te spreken. Niet alleen heeft hij geen flauw idee wat paneer, naan en kofta malai zijn, hij heeft niet de minste interesse om het te proberen. Waarschijnlijk weet de gemiddelde Nederlandse supermarktganger zelfs meer van Noord-Indiaas eten dan mijn dorpsgenoten. Santosh eet elke dag zijn dosa met chutney en ’s middags rijst met curry, precies zoals ze het in ons dorp maken. Wat blijft er dan te wensen over?
Dit is precies wat ik op veel plekken ter wereld heb gezien. Mijn collega’s in Vietnam vertelden honderduit over het feit dat hun keuken de beste was ter wereld, maar weigerden stellig ook maar een mespuntje te proeven van mijn guacamole. En Thaise vrienden reizen met koffers vol instant noodles naar Italië. Dit culinair chauvinisme vind ik ergens wel schattig, aangezien iemand als onze vriend Santosh zorgeloos kan claimen dat zijn keuken de beste is, doorgaans met moeders kookkunsten als culinaire climax, zonder zich zorgen te maken over het bestaan van eventuele concurrentie.
Het compromis vandaag? We vinden voor ontbijt een Keralaans eettentje, waar Santosh zijn Kerala-dosa kan eten. Tevreden zit hij te kwetteren met de eigenaar terwijl deze hem nog een plens van zijn lievelingschutney opschept. Hij neemt er nog een. Misschien om een bodempje te leggen, want als wij straks gaan lunchen bij de Punjabi’s, gaat Santosh een dutje doen in zijn tuktuk. Hij wacht liever tot hij thuis is voor de vertrouwde rijst en curry van zijn moeder.