Eigen werk
De afgelopen maand ging ongeveer als volgt: ik schreef in mijn Cambodjaanse boomhut de laatste pagina’s van mijn boek Noosh-e-Jaan en fietste daarna twee dagen langs de Cambodjaanse kust om vervolgens in een houten boot te stappen die me in drie uur door een tropische storm naar een prachtig eiland bracht, waar ik bijna 2 weken deelnam aan het yoga- en meditatieretreat dat mijn zusje Anne daar organiseerde. Hier kwam ook mijn vriendin Elske naar toe, die zojuist haar leventje in Saigon achter zich had gelaten. Opgeladen en uitgerust vertrokken we weer van het eiland, pakten een bus naar Bangkok en vlogen voor een verrassingsbezoek naar Nederland.
Terwijl mijn familie en vrienden in de veronderstelling waren dat ik al op de fiets zat, stond ik om zes uur ’s ochtends met mijn slippers aan te kleumen op Schiphol. Hier kwam ik erachter dat mijn ouders een weekend in Twente zaten, ergens in de buurt van Almelo. We spraken af om rond lunchtijd te Skypen en mijn moeder was zo lief om precies te vertellen waar ze op dat moment zouden zijn: het kunstenaarsdorpje Ootmarsum. Met trein, bus en advies van de oertwentse buschauffeur, die het verhaal zo spannend vond dat hij bijna met me mee wilde, belandde ik in het centrum van Ootmarsum. Hier begon ik met het uitkammen van elke horecagelegenheid van her dorp, wat er op een zonnige zaterdagmiddag nogal wat waren. Nog altijd op mijn slippertjes, in mijn gekke joggingbroek, ongeschoren en met een grote rugtas op, stak ik overal mijn hoofd naar binnen. Volgens mij dachten de keurige dagjesmensen dat ik een halve landloper was op zoek naar restjes eten, maar gelukkig vond ik, uiteraard in het allerlaatste restaurant, dan eindelijk mijn ouders, mijn oma, mijn tante en haar partner, die nog steeds in de veronderstelling waren dat ik met ze zou Skypen vanuit Cambodja.
Het volgende moment was er een als in een film. Heel voorzichtig liep ik op hun tafeltje af, in een hoek van het restaurant. Serveersters met borden en dienbladen liepen om me heen terwijl ik even stil stond te kijken naar mijn familie, die heel vredig zat te eten. Ik wist dat ik een soort ruit van stilte in ging trappen en wist op dat moment even niet wat ik moest doen. Met een brok in mijn keel stapte ik dan toch naar voren en met een simpel ‘hey, hier ben ik’, nam ik de laatste stap.
Tranen, omhelzingen en broodjes kaas volgden snel en voor ik het wist was alles weer normaal. De rest van het weekend besteedde ik tussen de Twentse hoeven en de dennenbossen, wat volgens mij de beste manier is om te beseffen dat je in Nederland bent na ruim twee jaar afwezigheid.
Terug in mijn thuishaven Zwolle verraste ik mijn vrienden door ineens voor hun raam te staan of gewoon door ze toevallig tegen te komen als ze hun hond aan het uitlaten waren. Door niks te plannen, waren alle ontmoetingen authentiek en spontaan en voelde ik weinig druk om met iedereen quality time te moeten besteden. Het kwam vanzelf en precies zoals het moest.
Buiten het sociale gebeuren om moest er ook gewerkt worden in Nederland. Samen met fotograaf en jeugdvriend Kasper, stortte ik me op het koken en fotograferen van alle 32 gerechten uit mijn boek Noosh-e-Jaan. We doopten Kasper’s ouderlijk huis om tot Studio 48 en zetten de woonkamer vol schermen, statieven en attributen uit Rusland, Laos en Indonesië. Intussen kocht ik de Aziatische, Turkse en Poolse winkeltjes leeg en fietste ik op mijn oude stadsfiets met volgeladen rugtas heen en weer.
Zo stond ik elke dag van ’s ochtends vroeg in de keuken om nog een keer de door mij zo uitvoerig bestudeerde gerechten te koken. Soms stond er een Chinese kleipot op het vuur, dan weer een Laotiaanse stoofpot met aubergine en geroosterde kleefrijst, gevolgd door de kaaspannenkoekjes van de zus van mijn vriend Victor uit Transnistrië. Bij elk gerecht kwamen de herinneringen weer extra tot leven en besefte ik nogmaals de meerwaarde van een goed verhaal bij lekker eten. Elke dag schoof een proefpanel van vrienden en familie aan om te proeven van de oogst van de dag, waardoor de dimensie van samen eten niet verloren ging. Het waren lange, mooie dagen.
Na drie weken was het feest voorbij. Met goed werk verricht, mooie herinneringen en een paar kaaskilo’s extra stapten Elske en ik weer op het vliegtuig naar Bangkok. Hoewel Zwolle altijd een thuisgevoel met zich mee zal blijven dragen, voelde de terugkeer naar Azië toch ook weer als een soort thuiskomen. Hoewel ik maar een paar woorden Thais spreek, iets meer Cambodjaans en net genoeg Vietnamees om een gesprek van 10 minuten te voeren, lijkt het of ik me hier op dit moment het meest op mijn plek voel. Hier heb ik de ruimte gehad om een eigen bedrijfje te starten volgens mijn eigen regels, heb ik de kans gekregen om met succes een nieuwe carrière te starten en om me echt thuis te gaan voelen in een totaal nieuwe wereld. Voorlopig heeft Azië nog genoeg lessen voor me in petto, dus ik denk dat ik nog even blijf.
Het volgende hoofdstuk speelt zich weer af op de fiets. Deze staat in een Zuid-Cambodjaanse schuur op me te wachten. Maar om even op krachten te komen, de jetlag uit te zitten en 3 intense weken Nederland te verwerken, zitten Elske en ik nu nog even in Thailand. We verschansten ons twee dagen in een volksbuurtje in Bangkok om bij te slapen en curry te eten, pakten toen bus en boot naar het piepkleine eilandje Koh Mak en zitten nu in het provinciestadje Trat, klaar om te gaan liften naar Cambodja en terug te keren naar onze fietsen.
We hebben er nu lang genoeg over gepraat, geschreven en nagedacht, dus moet het gaan gebeuren. Het was een gekke maand, van mijn Cambodjaanse boomhut naar het platteland van Ootmarsum en terug. Over twee dagen zitten we op de fiets naar India!